3415
Ook de inspecteurs kunnen de boekhoudingen contro
leeren en meerdere inspecteurs doen dat ook. Indien
de plaatselijke ambtenaren bekend zijn met de boeren
bedrijven in hun rayon en ook met de levenswijze der
boerenbevolking, moet een controle niet moeilijk val-
Geven dan de cijfers van Boerenleenbanken reden
tot wantrouwen? Wanneer wij de Statistiek der Spaar
en Leenbanken, uitgegeven door het Centraal Bureau
voor de Statistiek, over het jaar 1933—1934 nagaan,
dan zien wij, dat de inlagen bij de Rijkspostspaarbank
van 1931—1933 zijn opgeloopen van 439 tot 528 mil-
lioen gulden, die van de bijzondere spaarbanken van
449 tot 465 millioen, terwijl in de overeenkomstige jaren
de spaarinlagen bij de Boerenleenbanken eerder lichte
lijk zijn teruggeloopen.
Het totaal der spaargelden van alle plaatselijke afdee-
lin^en in Noordbrabant bedroeg op 1 Jan. 1933
36.878.096.88 en op 1 Jan. 1934 36.732.630.49. Een
achteruitgang dus van 145.466.39. Houden wij reke
ning met de bijgeschreven rente, die onder bovenge
noemde cijfers begrepen is, dan blijkt, dat over 1933
ongeveer 1.145.000.— meer is opgenomen dan gestort.
Wij moeten voorzichtig zijn met het trekken van con
clusies, maar uit bovengenoemde cijfers mag wel wor
den afgeleid, dat de plattelandsbevolking, die in hoofd
zaak de spaargelden van de Boerenleenbanken produ
ceert, relatief veel minder tot een toename der spaar
gelden heeft bijgedragen dan de bevolkingsgroepen, die
Tn hoofdzaak Rijkspostspaarbank en het bijzondere
spaarbankwezen van spaargelden voorzien.
De cijfers, die de heer Zey aanhaalt uit het jaarver
slag over 1933 van de Coöp. Centr. Boerenleenbank te
Eindhoven, hebben betrekking op geheel Nederland en
niet op Noordbrabant alleen. Zij geven de verhouding
weer tusschen de plaatselijke boerenleenbanken en het
hoofdkantoor te Eindhoven en niet tusschen de spaar
ders en de boerenleenbank. Deze cijfers zijn dus weinig
geschikt of daaruit conclusies te trekken betreffende
de welgesteldheid van de leden. Het is heel goed moge-