3193
de meeste streken zelfs bepaald laag is, behoeft voor
deze instellingen geen vrees te bestaan. De onkosten
bedroegen in 1933 nog slechts 2/3 van die van 1931 en
zullen in 1934 nog verder dalen; de door een aantal
bankjes geleden bedrijfsverliezen zijn betrekkelijk ge
ring en kunnen door de ingevolge de inkrimping van
het uitstaand bedrag abnormaal groote reserves gemak
kelijk worden opgevangen, zoodat rcnteverhooging als
regel onnoodig en dan ook verboden is, al hebben hier
en daar verhoogingen plaats gehad.
Volkscredietb anken.
Zeer moeilijk echter is de situatie voor de volkscre-
dietbanken geworden. Hoewel de balansen per ulto.
1933 nog een uitstaand bedrag van 31 millioen aan
geven, mag voor de naaste toekomst slechts op een
rentegevend uitstaand bedrag van ongeveer 17 m.m.
gerekend worden daar de rest oude achterstand is, die
in 1934 grootendeels rentevrij is gemaakt. De banken
zijn hiermede tot het niveau van voor den oorlog terug
gekeerd, tot den begintijd van het volkscredietwezen,
toen zij gemiddeld 1 a 2 ton hadden uitstaan. Een groot
verschil met vroeger is echter, dat in de vooroorlogs
jaren het Binnenlandsche Bestuur nog een actief aan
deel in de banken had en het beroepspersoneel gering
in aantal en bescheiden bezoldigd kon zijn. Thans
werkt het volksbankwezen uitsluitend met eigen be
langrijk beter bezoldigd personeel. Bezuinigd is er nog
zeer onvoldoende; in 1933 waren de personeelskosten
ad 3.096.000.slechts 17% lager dan die van 1931,
de overige kosten ad 1.140.000.25% lager dan in
1931. Geen wonder, dat de banken ongeveer een mil
lioen gulden inteerden, ongerekend afschrijvingen. En
nog was de toestand geflatteerd, omdat nog veel intrest
op dubieusen ouden achterstand werd ontvangen, waar
van in vele gevallen de hoofdsom slechts ten deele zal
binnenkomen. Willen de banken kunnen voortbestaan
dan zullen haar kosten hoogstens de helft mogen bedra
gen van die van 1933. En zelfs dan zal renteverhooging