3194 voor de kleinere leeningen naar een peil van 189c p. j. moeilijk te vermijden zijn. In 1923 was dit trouwens bij alle Javabanken op twee na de normale rentevoet. In den ouden achterstand kwam eenige verbetering in den loop van 1933. In de Buiengewesten stabiliseerde hij zich, op Java trad na Februari een voortdurende daling in, zoodat het saldo ad ongeveer 15 m.m. iets lager ligt dan ulto 1932. Belangrijke afschrijvingen zul len op den duur onvermijdelijk blijken. Een groot na deel van den achterstand is verder, dat het personeel daardoor veel talrijker moet zijn dan voor het nieuwe leenbedrijf vereischt is, zoodat doorvoering van de dringend noodige bezuinigingsmaatregelen wordt ver traagd. Sterke reserves. Een lichtzijde vergeleken bij den vooroorlogstijd vor men de sterke reserves. Wel zijn deze van J 19.300.000 ulto 1931 door intering geslonken tot 11.700.000 ulto 1933, maar zij zijn meer dan voldoende voor alle noo dige afschrijvingen en geven gelegenheid om nog eeni- gen (uiteraard zooveel mogelijk te beperken) tijd in te teren totdat de genomen en nog te nemen bezuinigings maatregelen ten volle doorwerken. Verwacht kan wor den, dat als alle te verwachten verliezen op leeningen zijn afgeschreven en evenwicht tusschen uitgaven en inkomsten bereikt is, de banken nog een 8 a 10 m.m. eigen kapitaal zullen over hebben, waarvan echter 4 m.m. in gebouwen en inventaris vast ligt. Hierbij komt dan nog ruim 3 m.m. kapitaal der Centrale Kas. Overvloed van bedrijfsmiddelen. Een andere gunstige factor vergeleken bij vroeger is, dat de banken, dank zij de bij haar belegde reserves van loemboengs, desabanken en desakassen, een over vloed van uit de inheemsche wereld afkomstige be drijfsmiddelen bezitten, waarvan zelfs ongeveer 37 m.m. is herbelegd. Daar de rente op de herbelegging opweegt tegen de op de opgenomen gelden te betalen

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1934 | | pagina 10