3178 Ontginningsboerderijen. Onder dagteekening van 11 October 1934 hebben de drie Centrale Landbouworganisaties het navolgende schrijven betreffende ontginningsboerderijen aan den Minister van Economische Zaken toegezonden: „In 1932 hebben onze organisaties de aandacht van uwer Excellenties ambtsvoorganger gevestigd op den uiterst moeilijken toestand, waarin de exploitanten ver keerden van die boerderijen, welke 8 of meer jaren ge leden met Rijksvoorschot zijn gesticht op woeste gron den en thans derhalve toe zijn aan de verplichting om jaarlijks rente en aflossing te betalen van het voorge schoten bedrag. Uit een door ons ingesteld onderzoek was ons gebleken, dat vele boerderijen aan deze ver plichting niet konden voldoen, ja dat zelfs reeds velen niet onbelangrijke bedragen achter waren in betaling van rente en aflossing. Wij verzochten den toenmaligen Minister deze bedrijven te redden door hun op verzoek en na onderzoek van hunne betalingscapaciteit, in overleg met de desbetreffende gemeente, uitstel te ver- leenen van betaling van aflossing c.q. van rente. Uwer Excellenties ambtsvoorganger heeft destijds tegenover dit verzoek een afwijzende houding aange nomen, daar, naar zijn meening, de bedrijfsresultaten van de ontginningsboerderijen niet ongunstig konden worden genoemd en er dus geen grond aanwezig was om de verplichting tot betaling van rente of annuïteit tijdelijk op te schorten. Hiertegen hebben toen onze organisaties aangevoerd, dat de berichten, op grond waarvan deze beslissing door den toenmaligen Minister was genomen naar wij meenden te weten reeds geruimen tijd geleden, toen de toestand inderdaad nog niet zóó precair was, waren ingewonnen. En daarom verzochten onze orga nisaties den Minister, om, nu de economische toestand zoowel in het algemeen als voor de ontginningsbedrij- ven in het bijzonder in zoo belangrijke mate slechter

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1934 | | pagina 10