3165 Het gevolg van de Wet op de Erbliöfe is, dat geen enkele boer (in Duitschland mag zich niemand anders „boer" noemen, dan die een Erbhof bezit) crediet kan krijgen op zijn hoeve en land; de Erbhof immers is onvervreemdbaar en onbelastbaar. En dit is natuurlijk niet erg voor de boeren, die geen crediet noodig hebben. Maar verreweg de meeste boeren hebben wel crediet noodig voor hun bedrijf. En als zij bij de Boerenleen bank komen, dan berust hunne credietwaardigheid en kel en uitsluitend op hunne persoonlijke eigenschappen en op de wijze, waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. In bovenaangehaald artikel dringt dan ook Dr. Hasel- berger, Directeur eener Centrale Bank er sterk op aan, dat de bestuurders der Boerenleenbanken de grootste voorzichtigheid in acht moeten nemen, en de volgende vragen in het Bestuur moeten behandelen: 1. Is de credietaanvrager een spaarzaam persoon, die huis en bedrijf in orde houdt en niet meer uitgeeft dan hij ontvangt, en zich, zoo noodig, weet te be krimpen? 2. Heeft de aanvrager het crediet dringend noodig, en zal daardoor zijn bedrijf meer opbrengen? 3. Is de aanvrager in staat uit de opbrengst van zijn bedrijf de rente en de aflossing te betalen. 4. Is de Boerenleenbank in staat het crediet te geven, zonder zich zelf in moeilijkheden te brengen? Zoo zal aan een „boer" geen crediet mogen gegeven wor den op eenigszins langeren termijn. 5. Is de credietaanvrager een moreel hoogstaande man, die zijn woord zeker gestand zal doen? Gelijk men ziet, brengt de Wet op de Erbhöfe voor het crediet der boeren vele moeilijkheden mede. En deze zijn in de praktijk veel grooter gebleken, dan men in den aanvang zou gedacht hebben. De leveranciers van kunstmeststoffen, voedermidde len, zaaizaden en andere landbouwbenoodigdheden had den besloten enkel tegen contant geld te leveren. Hierbij kwamen duizenden boeren in de knel; want velen koch-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1934 | | pagina 13