pen van banken noch de particuliere geldschieters be
reid of in staat waren den boerenstand op aanvaardbare
condities hierin te helpen.
Welke is nu de verhouding der Centrales tot de Ne-
derlandsche Bank en de grootbanken, bestaat de moge
lijkheid van indirecte hulp door deze instellingen aan
den landbouw door middel van het verschaffen van
tijdelijk crediet aan de Centrales bij wijze van discon
teering van credietpromessen harer debiteuren?
De Nederlandsche Bank heeft aanvankelijk de Cen
trales te Alkmaar en Utrecht meerdere malen geholpen
bij de behoefte aan tijdelijke middelen door discontee
ring van door locale banken aan den order van de Cen
trale afgegeven credietpromessen; de Utrechtsche Cen
trale, b.v. in 1907, tot vrij belangrijke bedragen. De Cen
trale te Eindhoven heeft, voorzooverre bekend, nooit
van de credietfacilieteiten van de Nederlandsche Bank
gebruik gemaakt.
Dan geeft de schrijver een overzicht van het stand
punt van de Nederlandsche Bank ten opzichte van het
landbouwcrediet, waarbij vooral het bezwaar van den
President naar voren wordt gebracht, dat bij de coöpe
ratie de aansprakelijkheid der leden in de plaats treedt
van kapitaal, dat het verschil tusschen de rente voor
debiteuren en crediteuren te gering is, om groote reser
ves te vormen en dat vele leden, die de aansprakelijk
heid dragen, tevens debiteuren zijn.
Ongetwijfeld zijn dit bezwaren, al moet hierin niet
overdreven worden; de Boerenleenbanken, bij de Cen
trale van Eindhoven aangesloten, bijv. hadden per 31
December 1932 een ledenaantal van 74.870, waarvan
slechts 34.244 een voorschot of crediet hadden; maar
bovendien: de praktijk heeft in de bijna 40 jaren van
het bestaan der Boerenleenbanken geleerd, dat deze
Banken niet meer wel minder moeilijkheden heb
ben ondervonden dan de commercieele banken, en dat
de Nederlandsche Bank en de Staat nog niet verplicht
geweest zijn financieele hulp te bieden, wat bij de com
mercieele banken herhaaldelijk is voorgekomen.
3144