deel, dat deze groepen uit het maatschappelijk inkomen tot zich trekken, niet te veel uiteenloopen. In ons land was vóór den landbouw allengs reeds een zeer ongunstige verhouding ontstaan. Reeds vóór de crisis viel aan den landbouw, waarin 20 pCt. der in be drijven werkzame personen arbeiden, slechts één-acht ste van het maatschappelijk inkomen ten deel. Met deze wanverhouding konden allen, die het goed meenden met den landbouw, reeds toen geen vrede hebben. Het op treden van de crisis veroorzaakte een catastrophale prijsdaling, doch weer het meest ten aanzien van de landbouwproducten. De landbouwsteunregeling heeft deze prijsdaling nog slechts voor een deel kunnen op vangen. En dus is het toch wel duidelijk, dat het, ook uit een oogpunt van sociale rechtvaardighid, niet aan gaat, den landbouwsteun te doen verdwijnen. H. MOLHUYSEN. 3104

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1934 | | pagina 32