3091
bekrachtiging is voorgelegd en dat vervat is in de circu
laire van April 1934, namelijk:
„dat elke credietverstrekking in loopende reke
ning tot een gezamenlijk bedrag van meer dan
2000.moet worden geacht te behooren tot die
„gewichtige verbintenissen, waarvoor volgens arti-
„kel 8 sub 4 der statuten van de Centrale Bank j°
„artikel 6 van het Huishoudelijk Reglement de
„voorafgaande goedkeuring van de Centrale Bank
„moet worden verkregen".
Rondvraag.
De afgevaardigde van Oegstgeest licht een door een
comité verzonden motie inzake renteverlaging toe. Hij
vraagt daarbij maatregelen opdat geen executies plaats
vinden. De motie wil bij de regeering aandringen op
renteverlaging.
De heer mr. Dubois, directeur der Centrale bank, zegt,
dat het bestuur het eens is met maatregelen tegen
executie, mits de belangen der crediteuren in acht wor
den genomen.
Wat renteverlaging betreft, kan er geen sprake zijn,
dat dwingende maatregelen worden getroffen terzake
van de rente, die voorschotnemers moeten betalen, wil
men het crediet niet ontwrichten. Die rente hangt nauw
samen met de rente voor spaargelden. En ten aanzien
van spaargelden is dwang onmogelijk, omdat de spaar
der de vrijheid houdt om uit te maken, of hij zijn geld
al of niet laat staan bij eene bepaalde Bank. Dat hangt
o.a. af van de rentevergoeding. Verder moet er een
minimum-marge zijn tusschen de rente, die de voor
schotnemer moet betalen en de rente, die aan spaar
gelden wordt uitbetaald. De boerenleenbank streeft er
naar, die marge zoo klein mogelijk te maken, maar er is
een minimummarge. Ten aanzien der boerenleenbanken
hoeven we dus geen moties aan te nemen.
De rente voor voorschotten bedroeg bij de boeren
leenbanken in 1930 gemiddeld 4.33 pet., in 1931 4.26 pet.,
in 1932 4.19 pet., in 1933 weer minder.