3064 Want zoo mag zijn slotsom: braak laten liggen van een groot deel van den Nederlandschen bodem", toch wel worden genoemd. De Duitsche zegswijze ,,jede Kon- sequenz führt zum Teufel", wordt wel zeer treffend aan de redeneering van den heer Zaalberg gedemon streerd. Dit in het algemeen omtrent de geste van den schrij ver, die geuit door een nationaal voelend Nederlander, zóó verderfelijk is te achten, dat zij de scherpste ver oordeeling eischt. Scherper nog wellicht, dan waartoe mijn pen in staat is. Aantal personen in landbouw- en in industrieele bedrijven. Staan we stil bij hetgeen de heer Zaalberg als argu menten voor zijn conclusie aanvoert. Hij wijst er aan de hand van de verschillende beroepstellingen op, dat in 1930 van de geheele bevolking 15,6% werkzaam was in de industrie of 39% van hen, die een beroep uitoefenen, tegen in den landbouw resp. 8 en 20%. Van 1889 tot 1930 is het percentage van de in den landbouw werkzame Nederlanders gedaald van 11.5% tot 8%, terwijl het percentage in de nijverheid geëm ployeerden van 11.1 tot 15.6% is gestegen. Wie deze cijfers leest, zal zich op den eersten oog opslag eenigszins vreemd te moede gevoelen, ook al wist men, dat de industrialisatie van ons land steeds verder voortschrijdt en dit ook wel zoo moest zijn, om dat de in den landbouw niet te plaatsen bevolking enkel in de industrie aan een bestaan kan worden geholpen. Maar is het met den landbouw zóó gesteld, dat in 1930 slechts 8% van de totale bevolking van dit bedrijf af hankelijk was? Ik meen van niet! Meermalen is er reeds bedenking geuit tegen het gebruik van cijfers der be roepstelling in dit verband, wanneer getracht werd daarmede aan te toonen, dat de landbouw eigenlijk een bedrijf was, dat voor onze volkswelvaart steeds minder beteekenis kreeg, ja, dat wellicht op den duur zou ver dwijnen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1934 | | pagina 8