2953
de provincie 30 pCt. gaf en de rest uit andere bronnen
moest komen, zijn in Limburg 349 voorschotten ver
leend tot een bedrag van 63.428. Zeer kleine voorschot
ten dus, maar deze menschen, Mijnheer de Voorzitter,
verstaan de kunst om te woekeren met kleine bedragen.
Helaas zullen de provincies en veel minder nog de
gemeenten in de toekomst in staat zijn om dergelijke
voorschotten te verstrekken tot groote bedragen. Ik
weet ook, dat reeds twee betrokken Ministers een ver
zoek om deelname door het Rijk hebben afgewezen, en
ik begrijp, dat de Staatskas het niet toeliet.
Thans is er echter een Landbouwcrisisfonds. Zou hier
niet een bedrag uit kunnen worden afgezonderd voor
dit doel? Zeker, die gelden zijn broodnoodig, doch als
een geringe verlaging van den steun aan enkele produc
ten het eenige middel zou zijn om de zwakste broeders
de helpende hand te bieden, dan zou die mogelijkheid
mijns inziens niet verwaarloosd mogen worden. Of, en
nu moet ik even scherp zijn, Mijnheer de Voorzitter, zou
van de overdadige vergoeding der Crisis-Varkenscen
trale, voor afschrijving op gebouwen, machines en ter
reinen der baconfabrikanten, voor dit doel niet een paar
ton af te zonderen zijn geweest? Met rentelooze of een
lage rente gevende voorschotten, die niet hoog behoeven
te zijn, kan zoo'n bedrijfje in stand worden gehouden,
kan voor het vee het noodige voedsel worden gekocht
en voor den akker de onmisbare meststof. Zonder hulp
gaan steeds meer kleine boeren het leger der werkloozen
versterken. Zoo'n gezin is dan voorgoed voor den land
bouw verloren. Zijn de gemeente en de gemeenschap
dan voordeeliger uit? Maar zwaarder dan de financieele.
veel zwaarder weegt voor mij de moreele, de sociale
zijde van deze quaestie. Heel vaak behooren jonge boe
rengezinnen tot deze slachtoffers, die zich straks, als de
kinderen mee gaan verdienen, wel weer kunnen redden.
Tot de boerengezinnen in nood behooren ook de hy-
potheekboeren. De Regeering heeft wettelijke maatrege
len te hunnen behoeve beloofd en daarom ga ik er niet
op in. Mag ik, Mijnheer de Voorzitter, den Minister toch
nog eens op het hart binden, dat hij bij zijn collega's