2952
redelijk inkomen overschieten. De winsten, die op en
kele hectaren grond, op een paar koetjes, eenige varkens
en wat kippen te maken zijn, kunnen geen menschwaar-
dig bestaan verzekeren.
Voor die klasse van harde zwoegers en voorbeeldige
Staatsburgers, Mijnheer de Voorzitter, zou ik speciale
aandacht van dezen Minister willen vragen. Ik besef,
dat het een zeer moeilijk probleem is, maar veel, wat
enkele jaren geleden onmogelijk leek, is thans verwe
zenlijkt. Deze Minister heeft reeds op zoo menig gebied
bewezen, dat moeilijkheden hem uit zijn tent vermogen
te lokken en hij bezit genoeg sociaal gevoel om met ver
trouwen dit verzoek te mogen doen. De peilers en het
geraamte van het saneeringswerk voor den landbouw
zijn opgetrokken, nu zal er toch wel wat tijd overschie
ten voor de afwerking en het glad pleisteren.
Mag ik, Mijnheer de Voorzitter, een weg wijzen waar
langs m.i. eenige verlichting aan deze groep zou kunnen
worden gebracht?
Dan wijs ik den Minister op de kredietverschaffing
door de Staten van Limburg, Noordbrabant en Gelder
land, ten behoeve van land- en tuinbouwers, die ten ge
volge van de crisis noodlijdend zijn geworden. Met het
in Limburg gevolgde systeem ben ik het best op de
hoogte en ik geef er de hoofdlijnen van weer. Voor dit
doel is in 1931 een centrale stichting in het leven geroe
pen door de gewestelijke landbouworganisaties in sa
menwerking met Gedeputeerde Staten. In de dorpen
zijn plaatselijke stichtingen opgericht door de organisa
ties op landbouwgebied. Hier en daar neemt ook de ge
meente er aan deel.
Deze plaatselijke stichtingen beoordeelen, wie voor
een krediet in aanmerking komt, onder goedkeuring van
ieder afzonderlijk geval door de Centrale en Gedepu
teerde Staten. De provincie draagt in ieder steungeval
40 pCt. bij, mits de gemeente ook 40 pCt. geeft. De
overige 20 pCt. moeten door de plaatselijke organisaties
of anderszins worden opgebracht.
Zoo is de regeling thans, maar onder de veel ongun
stiger voorwaarden, die tot vóór kort golden, waarbij