2783 Dat de kunstmatige verhooging van de prijzen van vetten en margarine tot een zoo hoog percentage van de wereldmarktprijzen moet opgevoerd worden om rede lijke verhoudingen tusschen binnenlandsche producen ten en consumenten op prijsgebied te verzekeren, moge vooral gezien worden van den kant der oorzaak: de noodlottige val van de prijzen der grondstoffen, die voor sommige artikelen schier tot het nulpunt naderen. De ondergeteekende meent, dat zijn beleid, gericht op redelijke verhoudingen, noch in het algemeen noch bij de vaststelling der lasten op vetten en margarine, hoe ook de verhouding der waarde van de onbelaste grond stof en eindprijs zij, niet onredelijk is. Ten aanzien van de opmerkingen omtrent den hoogen accijns op de boter moge de ondergeteekende er op wijzen, dat met inbegrip van den accijns de boter thans toch nog goedkooper is dan de laatste jaren met uit zondering van 1932 het geval was. Gelijk indertijd bij de behandeling van het ontwerp-Crisis-zuivelwet zoowel schriftelijk als mondeling is uiteengezet, is het onvermijdelijk de kunstmatige verhooging der prijzen van boter gepaard te doen gaan met een kunstmatige verhooging der prijzen van margarine en vetten, indien men bereiken wil, dat de verhouding van het gebruik van boter en vetten vrijwel dezelfde blijft. De onderge teekende ontkent niet, dat het gebruik van margarine en gesmolten vet is afgenomen; daar staat evenwel tegen over een verhoogd gebruik van ongesmolten vet, zulks als gevolg van het onbelast zijn van dit vet, met het oog op de belangen van het minder draagkrachtige deel der bevolking.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1933 | | pagina 13