2782 de ontwikkeling van den toestand der graanteelt in het algemeen het verklaarbaar maakt, dat gedachten als die der hier aan het woord zijnde leden opkomen, meent de ondergeteekende nog te moeten afwachten daarop ge vestigde plannen, als voor directe uitvoering in aanmer king komend, te erkennen. Geheel eens is de ondergeteekende het met sommige leden, waar zij opmerken, dat met het opleggen van lasten in verband met de landbouwcrisis niet verder mag worden gegaan dan de uiterste noodzaak vordert en de lasten op de verbruikers gelegd zoo gering moge lijk moeten zijn. Alleen die takken van bedrijf worden met geld van Overheidswege of door belasting van den binnenland- schen consument gesteund, die bij het uitblijven van die hulp inderdaad zouden ineenstorten. Verlaging der kos ten in andere bedrijven dan den landbouw, hoe ge- wenscht ook, mag intusschen niet nagestreefd worden door dulding van een prijspeil van eindproducten van de bodemcultuur, die, indien bestendigd, de afbraak van den landbouw zouden ten gevolge hebben. Naar beperking van de productie, om daardoor de verhouding tusschen export en binnenlandsch gebruik in gunstigen zin te wijzigen, zal op verschillende wijzen en met kracht gestreefd dienen te worden. De ondergeteekende kan het niet als een onbillijkheid aanvoelen, dat de consumenten, die uit reëele, hoe ook verkregen, inkomsten, landbouwproducten voor hun ge bruik aankoopen, een prijs betalen, de meestal geen of nauwelijks eenig inkomen en in zoo vele gevallen posi tief verlies beteekent voor den producent. Het verminderd gebruik, dat een gevolg is van de algemeene noodzakelijkheid tot matiging van uitgaven bij de overgroote meerderheid der bevolking, te voor komen door een prijspeil te gedoogen, dat ver ligt onder de productiekosten, zoude een niet gerechtvaardigde handelwijze zijn, daar het de crisislasten tot nog zwaar der gewicht op de schouders der landbouwers zoude doen rusten.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1933 | | pagina 12