2607 Op de Algemeene Vergadering van 8 Juni 1931 werd besloten schriftelijk het gevoelen onzer Boerenleenban ken in te winnen over de vraag, of de Kassiers voor de toekomst al of niet in aanmerking zouden dienen te komen voor pensioen. Van de 561 Boerenleenbanken hebben er 380 hun gevoelen kenbaar gemaakt. Van deze 380 spraken zich 245 Banken uit vóór pensioneering, ter wijl er 135 tegen waren. 181 Banken lieten niets van zich hooren. Te voren was medegedeeld, dat de Banken, die geen antwoord zouden inzenden als voorstander zouden worden aangemerkt. Neemt men die mede in acht, dan zijn er 426 Banken vóór en 135 tegen het beginsel van pensioneering. De Commissie voor de Pensioenregeling der Kassiers heeft, nadat de resultaten van het gehouden referendum bekend waren, aan het Bestuur der Centrale Bank ge adviseerd, aan de Algemeene Vergadering machtiging te vragen om thans verder overeenkomstig het uitgebrach te rapport te werk te gaan. Dat wil dus zeggen, dat de Centrale Bank goedkeuring kan verleenen, indien een plaatselijke Boerenleenbank het besluit neemt tot rege ling van het pensioen voor den Kassier, en zijn Weduwe en Weezen volgens de normen, die in het rapport der Commissie zijn opgenomen. Iedere Bank blijft vrij al of niet een zoodanig besluit te nemen. Voor de bijzonderheden der regeling wordt verwezen naar het rapport der Commissie, dat aan de vorige Al gemeene Vergadering is uitgebracht en dat opgenomen is in no. 178 der „Mededeelingen" pagina 2358 (Mei 1931). Het Bestuur der Centrale Bank kan zich met het voor stel der Commissie vereenigen. De heer Dubois lichtte dit punt nog nader toe, vooral den nadruk erop leggende, dat iedere plaatselijke Bank volkomen vrij blijft, om pensioen in te voeren, en dat aanneming van dit voorstel enkel de bevoegdheid aan het Bestuur der Centrale Bank geeft, om zulk besluit van eene plaatselijke Bank goed te keuren. Dit punt lokte een lange discussie uit, en wel gedeelte-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1932 | | pagina 27