Wij hebben in het afgeloopen jaar de lijn dan ook
logisch verder doorgetrokken. Het gebeurde in het ver
leden menigmaal, dat onze boerenleenbanken, die over
een overvloed van eigen midden beschikten, als crediet-
geefster optraden van gemeentebesturen, waarmede
beide partijen gebaat waren.
Toen ons echter in het afgeloopen jaar bleek, dat, hoe
goed ook de soliditeit van gemeenteleeningen mocht
zijn, haar liquiditeit in het gedrang ging komen, m.a.w.
toen ons bleek, dat voor de meeste gemeenten geen
bronnen meer openstonden, dan de boerenleenbanken,
en zij dus niet meer konden voldoen aan den eisch tot
terugbetaling op korten termijn, wanneer dat noodig
was, hebben wij niet geaarzeld om de credietverleening
aan gemeentebesturen stop te zetten.
De reeds bestaande uitleeningen hebben wij voorloo-
pig nog niet aangetast, maar nieuwe mochten er niet
meer worden verstrekt, want allereerst dienen alle
verdere middelen beschikbaar te blijven voor onze
spaarders en voorsehotnemers.
Om dezelfde reden kan ook niet meer goedgevonden
worden, dat er nog andere beleggingen en vastzettingen
van gelden plaats vinden door die banken, die in nor
male tijdsomstandigheden anders grif daartoe de toe
stemming van de Centrale Bank zouden kunnen ver
krijgen, omdat zij over ruime middelen beschikken. Het
is thans tijd, om alle middelen beschikbaar te houden
voor het boerenbedrijfscrediet. Daarom kunnen ook de
langloopende uitleeningen aan boeren en tuinders m.a.w.
de grondcredieten, waarnaar in deze tijden bijzonder
veel vraag ontstaat, doordat particuliere geldgevers, hun
hypotheken ten plattelande steeds meer intrekken, niet
meer verleend worden door diegenen onzer banken, die
daartoe vroeger wel mochten overgaan op grond van
hun ruime financieele positie.
Het moge den oningewijde wellicht op het eerste ge
zicht als een ongerijmdheid klinken, dat de Boerenleen
banken, die dank zij de spaarzaamheid van den boe-
r nstand in de afgeloopen jaren nog over zoo ruime
2601