2591
Ik had gehoopt, dat het niet noodig zou zijn geweest,
daarover in deze vergadering nog te spreken. Nu ons
evenwel gebleken is, dat er nog altijd personen zijn,
die deels in onverantwoordelijke lichtzinnigheid doch
deels ook gedreven door overwegingen van de laagste
orde, er niet voor terugdeinzen ten aanzien van de boe-
renorganisatie in het algemeen en van onze Centrale
Bank in het bijzonder allerlei verdachtmakingen te lan-
ceeren natuurlijk steeds in bedekten en oncontroleer-
baren vorm alsof de daden, door den heer Kessels ge
steld, met voorkennis of goedvinden van het Bestuur of
van een of meer zijner leden zouden hebben plaats ge
had, meen ik verplicht te zijn dit hierbij nog eens uit
drukkelijk en zonder eenig voorbehoud tegen te spre
ken. In dit verband meen ik niet beter te kunnen doen
dan te verwijzen naar het m.i. afdoende en overduide
lijke antwoord, dat gelegen is in het feit, van het met
algemeene stemmen aan den heer Kessels verleende
niet-eervol ontslag, hetgeen natuurlijk insluit, dat daar
mede zijn vervallen alle rechten en aanspraken op pen
sioen of op welke andere uitkeering dan ook.
Ik zeg dit nog eens uitdrukkelijk erbij M. d. V. om
dat het noodig blijkt te zijn, sommige al te gekke en al
te dwaze beweringen, die destijds ook in de pers hebben
gestaan, te rectificeeren, ook al ben ik er zeker van, dat
hoezeer ik al den laster ook uitdrukkelijk en ondubbel
zinnig tegenspreek, ik er toch niet in zal slagen, om voor
goed een einde te maken aan deze en dergelijke insinua
ties. Doch daarnaast vertrouw ik, dat deze vergadering,
dat al de heeren, die hier tegenwoordig zijn, dat alle le
den van onze boerenleenbanken onze verzekeringen
voor de volle 100% zullen accepteeren al was het alleen
maar uit protest tegenover dezulken, die altijd maar
door blijven zeggen niet overtuigd te zijn en te twijfe
len, omdat zij geen overtuiging hebben en nu eenmaal
niet overtuigd willen zijn.
Het is eigenlijk overbodig dit vertrouwen in deze ver
gadering uit te spreken, temeer waar wij met bijzonder
groote voldoening hebben kunnen constateeren, dat te-