2572
Drie hoofdgevallen zijn dus te onderscheiden:
le. Een eigengeërfde landbouwer met geen of wei*
nig hypotheek op zijn goed heeft behoefte aan vast* en
los bedrijfscrediet, doordien zijn vermogen geheel of
bijna geheel vastgelegd is in den grond. In dit geval
zien wij er volstrekt geen bezwaar in, dat hij zich het
vast bedrijfskapitaal verschaft door eene hypotheek op
zijn goed te vestigen en voorts de losse bedragen van
een of andere credietinstelling opneemt.
2e. Een eigengeërfde landbouwer heeft van het
grondcrediet ruim gebruik gemaakt en daarvoor eene
hypotheek op zijn goed gevestigd tot 2I,. der waarde.
Deze man staat nu in geheel andere positie op de ere*
dietmarkt dan de vorige. Hij zal het vaste bedrijfskapi»
taal zelf moeten bezitten. Eene hypothecaire zekerheid
kan hij voor het opnemen daarvan niet meer aanbie»
den. Leent hij het met borgstelling, dan loopt bij op»
zegging der schuld het bedrijf groot gevaar en komt het
geheel af te hangen van familie of kennissen, die voor
de vervangende schuld ten behoeve van den reeds zoo
zwaar belaste borg willen zijn. Meent men, dat het met
eene opzegging niet altijd zulk eene vaart zal loopen,
dan dient gewezen te worden op het reeds genoemde
bedrijfsrisico. Bij eenigen tegenslag zal het den land»
bouwer reeds moeilijk vallen de hypotheekrente te vol»
doen; er dreigt dan groot gevaar, dat hij zijne uit het
opnemen van vast bedrijfskapitaal voortspruitende ver*
plichtingen niet kan nakomen met de daaraan verbon»
den gevolgen. Bezit hij echter wèl de noodige eigen
middelen ter voorziening in de behoefte aan vast be»
drijfskapitaal, dan bestaat er geen bezwaar, dat hij tij»
delijk voor behoeften, die niet kunnen wachten tot de
tegeldemaking van de producten, van het vlottend be»
drijfscrediet gebruik maakt.
Eene landbouwonderneming, waarbij voor het grond*
crediet de goederen tot het maximum zijn verhypothe*
keerd en waar eigen vast bedrijfskapitaal ontbreekt,
staat economisch te zwak en dreigt bij eiken tegenslag
te gronde te gaan.