2556
Maar ook dit nog. Als de voorschotnemer vast goed
bezit, dan is er alles voor te zeggen, dat hij, naast per
soonlijke borgstelling, tot meerdere zekerheid hypotheek
geeft; desnoods tweede of derde (als het goed maar vol
doende waarde bezit).
Dit is niet noodzakelijk in de gevallen, waarin het gaat
om kleine, kortloopende bedrijfsvoorschotten. Maar
anders wel.
En zulks om meer dan één reden.
Vooreerst wordt hierdoor voorkomen, dat de Boeren
leenbank en de borgen de ervaring opdoen, waarvan de
vorenvermelde brief gewag maakte, dat n.1. het vast
goed ten behoeve van anderen dan de Boerenleenbank
verbonden is en de borgen voor het voorschot der Boe
renleenbanken de assche hebben uit te dragen.
Vervolgens belet het, dat de voorschotnemer te veel
schuld maakt, omdat, als de Boerenleenbank de hypo
theek heeft, niet gemakkelijk een geldschieter voor aan
vaarding van mindere zekerheid te vinden is. En ten
slotte beantwoordt dit aan de eischen der redelijkheid.
De persoonlijke borgstelling is een uiting van Christe
lijke solidariteit en onderling hulpbetoon. De welbe
grepen plichten ten opzichte van zichzelf en zijn huis
gezin brengen mede, dat men niet uit trots of valsche
schaamte hulp afwijst of weigert in te roepen. Maar van
den anderen kant: wie zichzelf helpen kan, behoort geen
aanspraak te maken op hetgeen zijn naaste een offer
kost. Als iemand vast goed bezit en het gaat wat dan
wel in den regel het geval zal zijn om andere dan
zeer-kort-loopende bedrijfscredieten, dan moet hij geen
gebruik maken althans niet uitsluitend van het
instituut van Christelijk hulpbetoon, het instituut der
persoonlijke borgstelling, met het zelfzuchtig inzicht van
„goedkooper klaar te komen". Dat is niet behoorlijk en
niet redelijk. En het Bestuur moet dit niet toelaten. De
toestanden zijn, met de vroegere vergeleken, in mate
rieel opzicht. Goddank veel verbeterd. Maar de nieuwe
toestanden stellen nieuwe eischen. Zooals het Bestuur
voorheen leiding gaf ter bevordering van het gebruik der