2443
hulp zeker verloren gaan, niet achterwege mag blijven.
Ook al rijdt men in een economischen mist, dan zal men
toch de slachtoffers niet langs den weg laten liggen.
In 1923 heeft de provincie NoordsHolland een derges
lijken stap gedaan.
Vlogens mij door de Prov. Griffie te Haarlem vers
strekte gegevens werden toen 592 voorschotten tot een
totaal bedrag van 339.315 aan tuinders verleend. Tot op
1 Aug. 1.1. was daarvan afgelost 223.974.50. 74.680.50
bleef nog te vorderen, terwijl in 62 gevallen een gedwons
gen afwikkeling plaats had, hetgeen een verlies van
40.660 voor de Provincie meebracht. De provincie was
voor 90% borg gebleven. Als men nu mag aannemen,
dat daardoor ruim 500 bedrijven van een bijna zekeren
•ondergang gered zijn, dan is dat offer zeker niet vers
geefs gebracht.
Het feit, dat op 28 October 1930 de Prov. Staten van
NoordsHolland besloten zich opnieuw garant te stellen
(ditmaal voor 70%, terwijl de gemeente 30% voor haar
rekening moet nemen) is een bewijs, dat men over de
resultaten van 1923 tevreden was.
Thans is de Provincie weer borg gebleven voor 1080
voorschotten met een totaal bedrag van 675.565 aan
tuinders en, nadat ook de gelegenheid voor akkerbom
wers was geopend, werden nog 145 voorschotten tot een
bedrag van 346.600 onder overeenkomstige voorwaars
den verstrekt.
Deze cijfers van NoordsHolland geven eenigen kijk
op de credietbehoefte, althans op de mate, waarin er
gebruik van werd gemaakt. Wat dit laatste betreft, doet
het wel eigenaardig aan, dat van het bedrag aan akkers
bouwers voorgeschoten, bijna 60% in de gemeente Haars
lemmermeer terecht kwam. Een basis voor een schats
ting voor andere streken, zie ik in de NoordsHollands
sche cijfers dan ook niet. In streken met gemengde bes
drijven is de behoefte natuurlijk veel geringer. Een en=
quête begin 1931 door de Coöp. Centrale Boerenleen
bank te Eindhoven bij de Limburgsche Boerenleenbans
ken ingesteld, had tot resultaat, dat 29 van de 148 bans
ken, die antwoordden, een bijzondere credietvoorzies