2450
ik mij bereid verklaard dit moeilijke onderwerp hier in
te leiden. Ik mag mij niet vleien met de hoop de oplos*
sing gevonden te hebben, maar ik zal mij reeds gelukkig
achten, indien ik meer belangstelling voor dit urgente
vraagstuk heb mogen wekken.
Na deze inleiding was er gelegenheid tot debat, waar
van door de volgende heeren gebruik gemaakt werd:
Dr. H. Molhuysen, secretaris van het Congres, vroeg
waarom de plaatselijke stichtingen noodig zijn, daar
haar werk toch door de boerenleenbanken kan worden
verricht; waar halen die stichtingen haar kapitaal van
daan? Naar spr. s meening kan het zonder nieuwe stich*
tingen als de inleider bedoelt, maar hij voelt wel voor
een borgmaatschappij gesteund door provincie, gemeen*
ten en zoo noodig de boerenorganisaties. De landbouw
instellingen, die de credieten verleenen, zijn volkomen
ingesteld op goede controle. Spr. acht dezen opzet veel
eenvoudiger en even goed.
De heer Stroink, voorzitter van de Overijsselsehe
Landbouwmaatschappij, meende, dat de oorzaak, dat
men nog niet verder is op dit punt, door de groote
moeilijkheden veroorzaakt wordt, die er aan verbonden
zijn, o.a. de onbekende grootte van het risico. Men wil
den steun van het rijk hebben, en daarvoor moet men
duidelijk kunnen aangeven hoever men zal gaan. Wil
het goed werken, dan zal dit groote kapitalen kosten.
Hoe denkt de inleider over de levensvatbaarheid van
zijne plannen. Spr. meent dat het hier meer theorie is,
dan praktijk. Men kent de reserves der coöperatieve
boerenleenbanken en spr. zou ernstig bezwaar hebben
als leider van zulk een bank een deel daarvan voor dit
onderwerp beschikbaar te stellen. De vele schommelin*
gen in de prijzen der artikelen maken, dat de aankoop-
vereenigingen voorzichtig moeten zijn met haar reserves,
en dit geldt ook voor de veilingen, de zuivelfabrieken
en zeker niet het minst voor de centrale landbouwcre*
dietinstellingen, die deze al heel hard noodig hebben.
Spr. ziet dan ook geen kans te helpen op de wijze, die
de inleider aangaf.