2424 Opmerking verdient nog, dat bij dezen opbloei het aantal boerenleenbanken van 1910 tot 1928 steeg van 643 tot 1276, terwijl het aantal particuliere spaarbanken ongeveer gelijk bleef (omstreeks 300), behoudens dan, dat de groote banken in de steden hun werkkring door het vestigen van bijkantoren aanmerkelijk uitbreidden." In het Gedenkboek wordt nog de laatste wetswijziging gememoreerd, waarbij de mogelijkheid geopend wordt om de rente voor de spaargelden van 2.64% te verhoo* gen tot 3%. Onze lezers zullen zich herinneren, dat bij de behan= deling dezer wetswijziging de heer Fleskens erop gewe* zen heeft, dat de bedoeling van de oprichting der Rijks* postspaarbank niet geweest is concurrentie aan te doen aan andere spaarbanken, en dat voornamelijk dient reke* ning gehouden te worden met de later opgekomen Boe* renleenbanken, die tegelijk spaarbanken en voorschots banken zijn. De Minister heeft toen ook uitdrukkelijk toegezegd, dat de rentepolitiek van de Rijkspostspaarbank rekening zou houden met de rentepolitiek der Boerenleenbanken. In dit Gedenkboek wordt dan ook gezegd, dat de Rijkspostspaarbank met haar rentevergoeding niet bo* ven 3% kan gaan. „Het zoude ook ongewenscht zijn, wordt verder gezegd dat de Rijkspostspaarbank zich meer dan noodig is in de richting van een deposito* bnak voor direct opvraagbare gelden ging bewegen Het zou bovendien ongewenscht zijn, dat het Rijk de* posito's ging onttrekken aan instellingen, die deze gel* den behoeven, om daarmede te voorzien in de crediet* behoeften van landbouw, handel en nijverheid." Met veel voldoening hebben wij deze laatste woorden gelezen, omdat eruit blijkt, dat ook bij de Directie der Rijkspostspaarbank het besef leeft, dat deze Rijksinstel* ling een aanvullend karakter dient te dragen. En als dusdanig beschouwd, zal de Rijkspostspaar* bank, evenals in het verleden, ook in de toekomst een zegen zijn voor het geheele land.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1931 | | pagina 4