2423 ten invloed, die van deze Instelling is uitgegaan. En in dit Gedenkboek wordt ridderlijk erkend, dat het Boeren* leenbankwezen, zij het van jongeren datum, de Rijks* postspaarbank over het hoofd gegroeid is. Na gememoreerd te hebben dat de Rijkspostspaar* bank bedoeld was als aanvullend Instituut, en dat de rente van 2.64% gewoonlijk beneden de rente van de particuliere spaarbanken bleef, zoodat zij geen erge concurrente was van deze spaarbanken, zegt het Ge* denkboek: „In de tweede plaats kan gewezen worden op de op* komst van de boerenleenbanken, welke hier te lande dateert van omstreeks 1900. Doel dezer instellingen is, gelijk bekend, op goedkoope wijze in de credietbehoef* ten van landbouwers te voorzien. De hiervoor noodige middelen verschaffen deze banken zich voornamelijk door als spaarbank op te treden en voor zooveel noodig ook uit voorschotten in rekening*courant van de een* trale, waarbij zij zijn aangesloten, of door opneming van gelden bij derden. Deze banken zijn dus eigenlijk ere* diet* en depositobanken voor het min of meer kapitaal* krachtige gedeelte der boerenbevolking. Aangezien echter ook de Rijkspostspaarbank en de particuliere spaarbanken voor een deel als depositobank gebezigd worden, is de snelle groei der boerenleenbanken voor de spaarbanken niet zonder belang geweest. Indien we voor het bepalen van de beteekenis van deze verschil* lende instellingen op het bij haar ingelegd kapitaal afgaan, dan blijkt, dat aanvankelijk de particuliere spaar* banken, wier ontstaan reeds van het begin der 19e eeuw dateert, bovenaan stonden. Omstreeks 1900, toen ook de boerenleenbanken begonnen op te komen, nam de Rijkspostspaarbank de leiding en wist deze ook langen tijd te behouden. In de oorlogs* en na=oorlogsjaren even* wel trokken vooral de boerenleenbanken aanmerkelijk meer kapitaal tot zich dan de rijksinstelling, zoodat zij deze omstreeks 1924 vóórkwamen. Ulto 1928 bedroeg het ingelegd kapitaal bij de Rijkspostspaarbank, de par* ticuliere spaarbanken en de boerenleenbanken resp. 340, 354 en 423 millioen gulden.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1931 | | pagina 3