2375 De heer Fleskens zegt: Mijnheer de Voorzitter, Gaarne maak ik gebruik van de gelegenheid, die U mij geeft, om bij dit punt eenige woorden te spreken, ter toelichting niet alleen van de cijfers der balans, maar ook om even stil te staan bij eenige voor onze organi satie belangrijke aangelegenheden. Allereerst zij het mij vergund, mij mede in naam van mijn medebestuurders en van de directie aan te sluiten bij de sympathieke woorden van herdenking, door U M. d. V. gesproken over onzen helaas te vroeg ontsla pen vriend Trienekens. Te jong naar menschelijke bere kening is hij uit onze organisatie heengegaan. Veel en goed werk in het algemeen belang hadden wij nog met recht van hem mogen verwachten, waar hij nog in de volle kracht zijns levens stond. Het heeft niet mogen zijn. Wij zullen hem in piëteit blijven gedenken, ons hoofd buigende voor de beschikking van den alwijzen God en in de vaste overtuiging, dat hij hierboven reeds het loon heeft ontvangen, dat voor de rechtvaardigen is weggelegd. Hij ruste in vrede. Ik heb al eens meer gezegd, dat we zoo langzamer hand de rijen zien dunnen van de ouderen, die in de landbouworganisaties ook de eerste uren hebben mee gemaakt. Dubbel gelukkig mogen wij ons daarom prijzen, dat wij nog steeds in ons midden hebben mogen houden den pionier van onze Boerenleenbanken, de heer van der Marck en het is mij een voorrecht, dat ik hier op deze vergadering nog eens mag memoreeren, hoe in het begin van dit jaar het 25-jarig jubileum van zijn geeste lijk adviseurschap in onze organisatie kon worden ge vierd. In onze „Mededeelingen" is dit feit reeds her dacht, en er is ook melding gemaakt van de hooge onderscheiding, die onzen bescheiden heer van der Marck bij gelegenheid van zijn jubileum is mogen ten deel vallen. Ik meen verplicht te zijn M. d. V. den heer van der Marck ook van deze plaats, en ik veronderstel te mogen zeggen namens allen, die hier aanwezig zijn,

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1931 | | pagina 3