2342 RENTEREGELING BIJ DE PLAATSELIJKE BOERENLEENBANKEN. In aansluiting aan vorenstaand is het ten zeerste ge» wenscht, dat ook de plaatselijke Boerenleenbanken de renten, die zij vergoeden, zoodra mogelijk herzien. Het hangt van verschillende omstandigheden af: welke percentages voor elke Boerenleenbank het meest geschikt zijn. Maar toch meenen wij eenige algemeene wenken te mogen geven. I. Direct opvorderbare spaargelden van leden zullen niet boven 3% moeten uitgaan. In veel gevallen kan het zelfs gewenscht zijn daaronder te blijven, biiv on 2.88% of 2.75%. In hoeverre daarnevens nog van nieUleden (liefst tegen lagere rente dan voor leden) spaargelden aan te nemen zijn, moge elk Bankbestuur uitmaken. Vooral geldt dit voor die Boerenleenbanken, welke veel meer geld ontvangen, dan in afzienbaren tijd voor voorschot» ten en credieten aan leden noodig is. Want het is niet wenschelijk dat vooral zulke Boerenleenbanken voor het geld van nietdeden een verantwoordelijkheid nemen, die onnoodig is. II. Deposito met 1 jaar opzegging zal in den regel niet hooger te stellen zijn dan 334%. Hierbij is onderscheid tusschen leden en nietdeden minder op zijn plaats. Want hoofdzaak is: dat een Boe» renleenbank voldoende bedrijfskapitaal op langeren termijn verkrijgt; of dat kapitaal verschaft wordt door leden dan wel door niet»leden, is van ondergeschikt belang. Men denke er aan: dat, naar het voorbeeld onzer Centrale, voor reeds bestaande een»jarige deposito's de oude plaatselijke rente <?edurende den met de depo» santen overeengekomen termijn gestand gedaan moet worden. Deze termijn mag echter niet langer loopen dan tot uiterlijk 30 Juni 1932. Voor Deposito met 6 maanden opzegging is geen hoogere rente te bepalen dan 334%.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1931 | | pagina 2