2278
6. Het voorschot bedraagt ten hoogste een zesde
deel van den veilingsomzet van aanvrager gedurende
de jaren 1928 en 1929 te zamen en overschrijdt niet een
bedrag van 4000.
7. De bank, welke voorschot verleent, verplicht zich,
gedurende den loop daarvan, aan Gedeputeerde Staten,
aan Burgemeester en Wethouders en aan de Provinciale
Commissie uit de veilingen in Noordholland alle ver*
langde inlichtingen omtrent het bedrijf en den finan*
cieelen toestand van den aanvrager te verschaffen.
8. Geenerlei kosten, aan de behandeling van de aam
vrage of het inwinnen van inlichtingen verbonden, mo«
gen op den aanvrager worden verhaald.
9. Wanneer blijkt, dat de bank, welke het voorschot
verleende, opzettelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt,
in het bijzonder omtrent vorderingen, die zij bereids
op den voorschotvrager had of omtrent de bedongen
periodieke aflossingen op die voorschotten, dan wel
hare medewerking verleent om het voorschot geheel
of gedeeltelijk te doen aanwenden voor doeleinden,
waarvoor het voorschot niet werd verstrekt, kunnen
zoowel Gedeputeerde Staten als Burgemeester en Wet*
houders verklaren, dat de garantie onderscheidenMjk
van de Provincie en van de Gemeente geacht wordt
niet te zijn verleend.
10. Het voorschot is in afwijking van artikel 4
dadelijk geheel of gedeeltelijk opeischbaar, zoodra
hetzij door Gedeputeerde Staten, hetzij door Burge*
meester en Wethouders wordt bepaald, dat aflossing
geheel of voor een gedeelte mogelijk is, of door den
voorschotnemer de bepalingen dezer algemeene voor*
waarden niet in alle opzichten worden nageleefd.
11. De garantie van onderscheidenlijk de Provincie
of de Gemeente vervalt, indien de bank, welke het voor
schot verleende, op aanzegging onderscheidenlijk van
Gedeputeerde Staten of van Burgemeester en Wethow
ders niet tot dadelijke terugvordering overgaat.
12. De voorschotnemer aanvaardt eventueel de ver*
plichting eene behoorlijke boekhouding, zoo noodig