2256 Al is het bedrag aan Reserve van de gezamenlijke Boerenleenbanken groot, toch is het percentage van de reserve ten opzichte van de verplichtingen niet groot. Alle, bij de Centrale van Eindhoven aangesloten Boe* renleenbanken hadden op 31 December 1928 ontvangen aan spaargelden en in loopende rekening 130.000.000 en bezaten aan reserves 5.200.000, dat is 4% van de verplichtingen. Het gezond verstand zegt dus, dat de Boerenleen banken enkel voorschotten mogen geven, als het Be* stuur de overtuiging heeft, dat deze geod gedekt zijn en ten volle zullen worden teruggegeven. Toch begrijpen wij volkomen, dat het gevoel en het goed hart een andere taal kunnen spreken. Wanneer iemand aan de prachtige instelling der Boerenleenbank ken denkt, en wanneer hij hoort, dat deze millioenen guldens reserve hebben, dan komt zoo gemakkelijk de gedachte op: Nu moeten in dezen crisistijd de Boeren* leenbanken ook maar eens wat risico op zich nemen, evengoed als zulks gevraagd wordt van Rijk, Provincies en Gemeenten. Zulk voorstel wordt dan ook gedaan door een Inzen* der in Land en Vee, het Orgaan van den Limburgschen Land* en Tuinbouwbond (nummer van 21 Nov, j.1.). Deze inzender herinnert aan het Besluit van de Pro* vinciale Staten van Noord*Holland om garantie te ver* leenen voor rente en aflossing van voorschotten aan noodlijdende tuinders, en spreekt dan als zijn meening uit, dat eene credietverleening voor de noodlijdende boeren onder garantie zou moeten geschieden van het Rijk, de Gemeenten en de boerenleenbanken, omdat het hier een algemeen en geen provinciaal belang geldt. Volgens dezen inzender was het te overwegen, of niet de Gemeente voor 2/3 deel garant kon blijven (waarvan het Rijk de helft overneemt) en de plaatse* lijke Boerenleenbank voor het overige J/3. Zelfs spreekt hij van eene regeling, waarbij het Rijk en de boeren* leenbank ofwel de Gemeente en de boerenleenbank

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1930 | | pagina 4