2218 Nu kunnen er vanzelfsprekend bijzondere omstans digheden zijn, waarin men die jaarlijksche aflossingen gaarne tot een minimum zou beperkt willen zien (een aflossing geheel uitschakelen mag natuurlijk niet, want dat zou in strijd zijn met art. 49. I sub 2 der Statuten) en wanneer de beheerders dan de meening zijn toeges daan, dat er redenen zijn, om de terugbetaling te ver= kleinen, dan is er geen bezwaar tegen, dat een tijdelijke wijziging wordt aangebracht. Wel is het dan te hopen, dat die kleinere terugbetalingen indien eenigszins mogelijk later in betere tijden door de betrokkenen zullen worden ingehaald, zoodat de looptijd der uitlees ningen daardoor niet onevenredig verlengd wordt. Zooals wij reeds zeiden, zal dan steeds elk geval afs zonderlijk beoordeeld en met verschillende omstandigs heden rekening moeten gehouden worden. Meestal zal er dan wel een oplossing te vinden zijn door b.v. de afs lossingen min of meer al naar het bijzondere geval in te korten en later weer geleidelijk te verhoogen, om de menschen zoodoende over de moeilijkheden heen te helpen. Dat alles moet men dan in elk geval apart bes kijken. Vooral moet men in deze niet overdrijven en de ops lossing der moeilijkheid niet willen zoeken in die mins dere aflossing bij de Boerenleenbank; daardoor wordt immers wel eenige verzachting aangebracht, maar niet de oorzaak weggenomen. Ook al zijn de tijden slecht, dan moet toch bij de beoordeeling van een en ander, als steeds, het belang van de boerenleenbank op de eerste plaats blijven staan, terwijl daarnaast natuurlijk ook zooveel mogelijk rekening zal moeten gehouden worden met de belangen der leden. Indien de Besturen en Raden van Toezicht onzer Boes renleenbanken bovenstaande wenken opvolgen, dan bos hoeven wij niet te vreezen, dat het Boerenleenbankwes zen, ook in tijden van crisis, zijn kracht en zijn invloed zal verliezen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1930 | | pagina 30