2212 schuldenaar niet meer credietwaardig mocht zijn, of de dekking onvoldoende. II. Is de credietnemev voor het gegeven crediet nog credietwaardig? Zoowel bij het voorschot als bij het crediet in ho pende rekening is deze vraag van het hoogste belang. Daarom zou het aanbeveling verdienen, dat bij alle Boerenleenbanken alle gegeven uitleeningen in eene bijzondere vergadering van Bestuur en Raad van Toe» zicht werden behandeld. Zooals meermalen gezegd is, dient de credietnemer op zich zeiven beschouwd, credietwaardig te zijn, dat wil zeggen, dat de credietnemer alle waarborgen biedt, om uit eigen kracht of uit eigen verdienste de rente en de aflossing te kunnen betalen, en dat zijn financieele gegoedheid toereikend is. Als meerdere zekerheid komt dan daarbij het stellen van onderpand of de borgstelling van een of meer per= sonen. De eerste vraag is dus, of de persoon, die het crediet ontvangen heeft, ook nu nog voor dat crediet goed is. Zijn Bestuur en Raad van Toezicht overtuigd, dat de leener nog steeds goed is voor zijn crediet, dan is de zaak in orde. Maar wat, als men meent, dat de leener niet meer goed is voor het crediet? Dan zal men met kalmte dienen te overleggen, wat er dient gedaan te worden. De Boerenleenbanken zijn opgericht om de menschen te helpen, en zeker zal de christelijke liefde, waarop onze Boerenleenbanken steunen, vorderen, dat men hen helpt, die in moeilijke omstandigheden zijn geraakt, ge* woonlijk buiten hun schuld. Is men overtuigd, dat de credietnemer zijne schuld aan de Boerenleenbank niet kan verminderen, maar dat het onderpand of de borgen voldoende zekerheid geven, dat de Boerenleenbank geen schade zal ondervinden, dan kan men wellicht deze zaak in overleg met de Centrale Boerenleenbank, voorloopig laten rusten, maar

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1930 | | pagina 24