2032
te bekommeren om hetgeen buitenstaanders zeggen,
maar in zijne algemeenheid is dat niet juist.
Al hebben de Boerenleenbanken de hulp van buiten
hier is bedoeld de hulp van andere Banken of Insteb
lingen niet of zelden noodig, toch is het van belang,
dat ook buitenstaanders gedwongen worden de kracht
en de waarde der Boerenleenbanken te erkennen. Dan
zal het ook gemakkelijker aan de Boerenleenbanken
vallen om van buiten hulp te ontvangen, indien dit ooit
zou noodig blijken, bijvoorbeeld bij eene langdurige
crisis in den landbouw.
Dat de Boerenleenbanken solied zijn, wordt door
buitenstaanders zelden ontkend; deze ontkenning is
ook onmogelijk, wanneer de oprichting en de ledenre-
gisters in orde zijn.
Maar wel wordt er nog al eens beweerd, dat het be=
zwaarlijk.is, om de leden aan te spreken, als dit noodig
zou wezen, omdat er dan zoovele formaliteiten moeten
vervuld worden, en er zóóvele leden zijn die moeten
aangesproken worden.
Maar deze buitenstaanders zeggen, dat er een goed
middel is, om deze moeilijkheid te overwinnen, en dit
middel is om te zorgen: „dat haar eigen vermogen in
juiste verhouding tot haar schulden en vorderingen
staat".
Het vermogen onzer Boerenleenbanken bestaat uit;
sluitend uit hare Reservefondsen, want een aandeelen;
kapitaal kennen onze Boerenleenbanken niet, wat in
Duitschland wel het geval is.
En daaruit ziet men, dat sterke Reservefondsen noo;
dig zijn, zoowel om de innerlijke kracht te versterken,
en de leden voor schade te vrijwaren, als om de waar*
deering van de kracht der Boerenleenbanken te ver;
krijgen door buitenstaanders.
Hoe hoog dient dan het Reservefonds van eene Boe;
renleenbank wel te zijn?
Econ. Statistische Berichten, 1929, bl. 934.