2002 Zoowel om het groot sociaal als economisch belang heeft de Staat in de laatste jaren dan ook hulp verleend, maar wijl deze hulp zoo zeer was ingekrompen, heeft de Katholieke Nederlandsche Boeren* en Tuindersbond deze zaak in zijne Algemeene Vergadering besproken, en het volgende adres aan den Minister van Binnen* landsche Zaken en Landbouw gericht: Excellentie, In opdracht van onze Algemeene Vergadering, ge houden op 3 September j.1. veroorloven wij ons de aan* dacht van Uwe Excellentie te vragen voor het navol* gende. Zoowel in adressen, hetzij door onze organisatie al* leen, hetzij in vereeniging met zusterorganisaties tot den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw gericht, als in bijeenkomsten, welke aan Uwer Excellen* tie Departement gehouden zijn en waaraan door verte* genwoordigers van onzen Bond is deelgenomen, heb* ben wij de laatste jaren niet opgehouden te wijzen op de dringende behoefte aan uitbreiding der beschikbare oppervlakte cultuurgrond. De officiëele statistieken toonen overduidelijk aan, dat deze behoefte een onomstootelijk feit is. De wan* verhouding tusschen de bevolking van Nederland en de hiervoor beschikbare oppervlakte cultuurgrond wordt steeds grooter. Indien men de bevolking van Ne* derland in 1830 (2.613.487 inwoners) op 100 stelt, is het verhoudingscijfer in 1920 gestegen tot 262. Stelt men de oppervlakte cultuurgrond in 1833 (2.064.908) H.A.) op 100, dan blijkt het verhoudingscijfer in 1920 slechts te zijn 119. Het is duidelijk, dat de sterk toenemende bevolking van het platteland het geboorteoverschot van ge* meenten met plattelandskarakter is beduidend grooter dan van de gemeenten met stedelijk karakter nog slechts voor een gering deel bestaan en werkgelegen* heid kan vinden in den Landbouw en voor een zeer belangrijk deel gedwongen is van het platteland weg te trekken, om te trachten in de groote steden en in*

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1929 | | pagina 6