2009
zijn de risico's, welke van een geheel ander soort zijn,
blijkens de jarenlange ervaring zoo gering, dat ernstige
verliezen niet voorkomen.
De Boerenleenbanken zijn ontstaan juist tengevolge
van het feit, dat de commercieele banken niet in de be*
hoeften van den landbouw voorzagen en daarin ook
niet konden voorzien. De rentabiliteit van het boeren*
bedrijf is van dien aard, dat het onmogelijk zware ren*
telasten en provisies kan opbrengen. Bovendien kan de
landbouwer, die overigens niet geholpen is met een
drie* of zesmaandscrediet, niet die soort zekerheden
stellen, die in het gewone bankwezen in den regel wor*
den geëischt. Ook kan de omzet die een boerencliënt
bij de bank kan maken, niet zoo zijn, als de algemeene
banken dat zouden wenschen. Tenslotte is het zoowel
voor het uitoefenen van controle, als voor het behoor*
lijk bedienen der cliëntèle noodzakelijk, dat de bank,
die den landbouwer wil helpen, een zeer uitgebreid
filialennet over het geheele land heeft. Zouden de com*
mercieele Banken daartoe moeten overgaan, dan zou
de credietverleening, om de algemeene onkosten goed te
maken, nog duurder moeten worden, dan zij reeds is
en zou zij voor den landbouwer te meer volslagen on=
bruikbaar worden.
Zoo is het dan ook te verklaren, dat de algemeene
banken nóch voor dat de boerenleenbanken bestonden,
nóch daarna zich van beteekenis met het landbouwcre*
diet hebben bemoeid.
Toch was het in het algemeen belang noodzakelijk,
dat de boeren geholpen werden en zoo is vanzelf het
boerenleenbanksysteem opgekomen, dat per 31 Decem*
ber 1927 met zijn verbreiding van ruim 1275 banken in
ons land beschikkende over 415 millioen deposito's (on*
geacht nog de eigen middelen) is gegroeid tot een in*
stelling van groote beteekenis voor de economie van
ons land. (Wij mogen wel aannemen, dat de deposito's
thans ongeveer 9 millioen meer bedragen).
Het is volstrekt onjuist te beweren, dat bij zulke spe*
ciale banken, als de boerenleenbanken zijn, de door de
gewone credietgevers te zwak geoordeelde broeders