1979 Deze geestesgesteldheid van de boeren verklaart, hoe het komt, dat vóór den oorlog meer dan 200 millioen goudroebel door hen in de coöperatieve ondernemin* gen werd belegd, terwijl op 1 October 1928 het totaal slechts 10 millioen roebel tchernovitch of 5 millioen goudroebel bedroeg. Deze afzijdigheid der boeren irriteert de bolsjewiki in toenemende mate. Roudzoutak zeide op hetzelfde congres, waarvan boven sprake was: „De kwestie van de deelname der boeren in de coö* „peratieve landbouwbedrijven is van zeer groot ge* „wicht. Het zou een dwaling zijn te meenen, dat wij „den landbouw kunnen bevorderen, hem kunnen ont* „wikkelen langs den weg van het socialisme en dat wij „een technische omwenteling in het dorp kunnen te* „weeg'brengen, enkel en alleen met den steun van de „schatkist. Vóór den oorlog namen de boeren voor „meer dan 200 millioen goudroebel deel, en op 1 Oc* „tober 1928 was hun aandeel volgens de cijfers van de „Centrale Landbouwbank slechts 10 millioen, tegenover „milliarden, die door den staat verstrekt werden. Als „dat zoo doorgaat, zou er dan geen reden zijn, om het „heele instituut der coöperatieve landbouwbedrijven „op te heffen? De bolsjewiki oogsten tenslotte wat zij gezaaid heb* ben. Zij hebben geen recht meer op de belangstelling der boeren te rekenen, nu zij aan de coöperatie een taak hebben opgelegd, die haar vreemd is, nu zij haar van haar onafhankelijkheid beroofd en tot een instrument van de communistische politiek gemaakt hebben. Ten laatste is er nog een omstandigheid, die bewijst, dat de coöperatie niet alleen vreemd staat tegenover de bevolking, maar dat zij haar zelfs vijandig gezind is. De coöperatie is de agent van den staat voor het op* slaan der graanvoorraden. Zooals men weet moeten de boeren voor dit doel hun graan tegen zeer lage prijzen afstaan en dikwijls moeten de bolsjewiki hun toevlucht nemen tot dwangmaatregelen. Het gaat hier om een vorm van belasting in natura, voor welker inning de coöperatie moet zorgdragen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1929 | | pagina 15