1976 De Drentsche boer maakte zich er dan ook af met te zeggen: „Zi'j bint oes te duur, wi'j mutten goei'e biessies hebben van tegen de dri'jhonderd gulden. Je kunt zoo mit oes gien handel drieven". De verslaggever trekt de conclusie: „Alles samen is de gevraagde winst zoo groot, dat een landbouwer, als hij vee noodig heeft en wanneer hem de contanten voor aankoop ontbreken, véél voordeeliger op andere wijze geholpen kan worden. Bovendien wordt hij dan gevrijd waard voor verschillende andere gevaren, welke het huurkoopsysteem meebrengt. De Vertrouwensveehandel stelt zich bij het verhu; ren eener koe voldoende veilig. Het huurcontract bevat zoodanige bepalingen, dat de huurder met handen en voeten aan de vennootschap gebonden wordt. Welke waarborgen heeft de Inadbouwer echter om? trent de soliditeit van de vennootschap? Hij weet van haar „weerstandsvermogen" niets en zal daar in de meeste gevallen ook wel niet naar informeeren. Gesteld nu eens, dat de vennootschap failleert. Voor welke groote moeilijkheden kan de huurder dan komen te staan? De huurder wordt vrijgelaten in de keuze der ver; zekering. De vennootschap heeft er echter zorg voor gedragen, dat ze ook bij het sterven eener koe niet aan het kortste eind trekt. In zoo n geval vordert zij den vollen koopprijs van den huurder op; echter zal de ver; zekering slechts een gedeelte aan den gebruiker uitkee; ren. De voordeelen komen dus alle aan den kant van de vennootschap, de nadeelen aan de zijde van den huurder. Bij boerenleenbanken is geld te leenen tegen 5 pCt. (gewoonlijk nog iets goedkooper. Red. Med), zonder meer en dan kan men vee koopen tegen de werkelijke waarde en niet 20 a 30 te duur.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1929 | | pagina 12