1956
Bcdriegelijke cijfers.
Senior schrijft in het Alg. Ned. Landbouwblad:
Het is een vrij algemeen verspreide meening dat men
den voor* of tegenspoed der boeren meent te kunnen
afleiden uit de totaalcijfers die op het einde van een
boekjaar door de Boerenleenbanken worden gepubli*
ceerd.
Is het totaal bedrag aan spaargelden belangrijk geste*
gen, dan is dat een onomstootelijk bewijs dat de „boe*
ren" weer flink geld hebben overgelegd.
De stedeling die geen flauw begrip heeft van een
landbouwbedrijf en voor wie het gezegde „een boer
gaat het als een varken, hij wordt knorrende vet", dik*
wijls een geliefkoosde uitdrukking is, kan het moeilijk
kwalijk worden genomen dat hij niet het minste inzicht
in een landbouwbedrijf heeft, al blijft het jammer dat
hij niettemin meent daar over een oordeel te mogen uit*
spreken.
Erger is dat verschillende belastingambtenaren ook
den volstrekt onbetrouwbaren maatstaf van den stand
der inlagen bij de Boerenleenbank als een factor van
beteekenis beschouwen en daarmede rekening houden.
Bij eenig nadenken valt dadelijk op hoe volkomen
onbetrouwbaar deze gegevens zijn om eenige conclusie
ten opzichte van het inkomen van den boer te wettigen.
In verschillende provincies zijn boekhoudbureaux ge*
vestigd, die zich beijveren een zoo nauwkeurig moge*
lijke boekhouding van bepaalde bij haar aangesloten
bedrijven, te voeren.
Zoo onbetrouwbaar de cijfers der boerenleenbanken
zijn ten opzichte van de landbouwinkomens, zoo be*
trouwbaar zijn de cijfers der boekhoudbureaux. En dan
valt het dadelijk op dat deze beide gegevens niets met
elkaar gemeen hebben, dat de boekhoudbureaux over
een zeker jaar op slechte uitkomsten kunnen duiden,
en de leenbanken belangrijk zijn vooruitgegaan wat het
totaal bedrag der inlagen betreft en omgekeerd.