1955 Door de vermindering der onkosten hoopt men bin* nen weinige jaren een rentevoet van 12% voor uitlee* ningen als normaal te kunnen beschouwen. De ongeveer 90 Volksbanken (71 op Java en Ma* doera en 18 in de Buitengewesten), hadden aan parti* culieren en vereenigingen op 31 Juni 1928 uitgeleend 51.253.000. Van particulieren was ter leen ontvangen een bedrag van ruim 54.000.000. Het zuiver vermogen der volksbanken is betrekkelijk zeer groot, en bedroeg 31 Juni 1928 13.853.000, dus ruim 25% van het uitgeleende bedrag. Slechts 5 Volks* banken hadden in plaats van vermogen een schuld van in totaal 313.000. Dit groot vermogen vindt zijn oorzaak in de hooge rente voor de uitleeningen en in de boeten, die moeten betaald worden bij het niet op tijd teruggeven der ge* leende gelden. Over 1923 werd 484.000 aan boete geheven (zijnde 1.51% van het uitgeleende bedrag). Over 1927 vermin* derde dit bedrag aan boeten tot 327.000 en bedroeg slechts 0.86% van het uitstaand bedrag. Deze cijfers, evenals de voorafgaande, duiden op een wijziging in de goede richting, al is men er nog ver van af, om een goede controle op de uitleeningen te kunnen oefenen, om na te gaan, of deze in het welbegrepen be* lang van den leener zijn. En dan is het begrip van medeleven en van eenig me* dezeggingschap van de bevolking nog ver te zoeken. Laten we hopen, dat de ontwikkeling van de inland* sche bevolking van dien aard worde, dat ook nog eens de Boerenleenbanken zooals deze in ons land en elders bestaan, in Indië mogelijk worden.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1929 | | pagina 7