1892
De Boerenleenbanken en de Land- en Tuinbouw-
ongevallenwet 1922.
Er wordt ons door verschillende Kassiers onzer Boe*
renleenbanken herhaaldelijk de vraag gesteld, of onze
Boerenleenbanken ook iets te maken hebben met den
verzekeringsplicht, door de Land* en Tuinbouwongeval*
lenwet 1922 aan verschillende landbouwvereenigingen
opgelegd.
Wij zijn steeds van meening geweest, dat deze wet
niet van toepassing kon zijn op de kassiers onzer Boe*
renleenbanken, ofschoon het tegendeel door anderen
werd beweerd. Op ons verzoek heeft daarom een onzer
Boerenleenbanken aangifte gedaan waarop thans door
het Bestuur der Rijksverzekeringsbank is beslist, dat
„de Boerenleenbank voornoemd, ten aanzien van den
Kassier niet geacht wordt werkgever te zijn in den zin
der Land* en Tuinbouwongevallenwet 1922; dat er ove*
rigens geen personeel in loondienst werkzaam is", zoo*
dat „de aangifte ten onrechte is geschied".
Hierdoor is dus voorloopig uitgemaakt, dat onze Boe*
renleenbanken met aangifte etc. volgens deze Land* en
Tuinbouwongevallenwet niets te maken hebben.
Mochten er Banken zijn, die in deze moeilijkheden
ondervinden, dan houden wij ons voor berichten gaarne
aanbevolen.
Het Landbouwcrediet in Nederland.
(Den 23en Maart j.1. hield Mr. V. Dubois, Directeur
der Centrale Boerenleenbank te Eindhoven eene rede
voor den Katholieken Radio Omroep, waarvan ook
onze lezers met belangstelling zullen kennis nemen.)
I.
Zooals handel en industrie, willen zij tot volle ont*
wikkeling en ontplooiing komen, behoefte hebben aan
een goed*geregeld credietwezen, zoo is het ook met den