1857 moet na aceoordbevinding door den Directeur en eeh Bestuurslid der plaatselijke Bank geteekend aan de Cen* trale worden teruggezonden. Het is natuurlijk niet vol* doende dit biljet te vergelijken met de rekening Gen-, trale Bank in Grootboek III. Er moet ook door het Be? stuur gecontroleerd worden, of de rekening der Cen trale Bank in Grootboek III der plaatselijke Bank over eenstemt met het dagboek, m.a.w. of alle posten uit het dagboek betreffende geldzendingen aan of ontvangsten van de Centrale Bank overgebracht zijn naar grootboek III. Dan en clan alleen kan het bestuur der plaatselijke Bank er zeker van zijn, dat deze zaak in orde is. Welnu, in Barendrecht had de kassier wel gezorgd, dat de rekening Centrale Bank in Grootboek III over* eenstemde met de saldobiljetten der Centrale, maar in het dagboek kwamen de geldzendingen der Centrale aan de plaatselijke Bank niet allen voor. De kas klopte dus oppervlakkig. Het Bestuur ging af op Grootboek III en teekende de saldobiljetten der Centrale Bank voor accoord. Maar toen de inspecteur begon met de bij elke in* spectie uitgevoerde controle, of het dagboek stemt met de rekening der Centrale en met Grootboek III, begreep de kassier, dat het tekort nu onmiddellijk ontdekt moest worden en bekende de fraude. En nu de moraal van het geval: Zooals wij begonnen, willen wij eindigen. Alleen dan kan met gerust hart ver* trouwd worden, dat alles in orde is, als er behoorlijk gecontroleerd wordt. In die controle is een noodzaken lijke schakel, de controle door het plaatselijk Bestuur te verrichten. Laten dus de Besturen onzer Banken zich houden aan de bestaande voorschriften. Dan kan er niets gebeuren, zooals nu te Barendrecht het geval was. Maar als ook maar een enkele controlemaatregel niet geheel, zooals het moet zijn, wordt uitgeoefend, is het gevaar steeds aanwezig, dat er verkeerde dingen gebeuren. Hetgeen de plaatselijke banken hebben te doen, is tot de meest

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1929 | | pagina 13