1840
De heer Fleskens: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb ver?
leden jaar in deze vergadering reeds de aandacht ge?
vraagd voor het misbruik, dat er naar mijn meening
dreigt in te sluipen door de opvattingen, die al te fiscale
ambtenaren van de bevoegdheid om een negatieve aan?
gifte in zake dividend? en tantième?belasting te contro?
leeren, blijken te huldigen.
Ik heb er toen op gewezen, dat de betrokken ambte?
naren van deze bevoegdheid tot inzage der boeken vaak
alleen daarom gebruik maakten, omdat zij daarin een
welkome gelegenheid zagen tot het verzamelen van ge?
gevens betreffende den financieelen toestand van de
cliënten van de banken, waar het hier over ging. Het
heeft mij en velen met mij voldoening gegeven, dat het
antwoord van den Minister heeft geluid, dat hij van
meening was, dat boekeninzage alleen mag geschieden
om den toestand van de bank zelf het ging in casu
over boerenleenbanken te controleeren, maar niet om
zich langs dien weg gegevens te verschaffen, betreffende
de cliënten van de bank.
Evenwel, Mijnheer de Voorzitter, ik heb mij te vroeg
verheugd, want het is mij gebleken, dat er zich sedert
de uitspraak van den Minister tal van gevallen hebben
voorgedaan, waarin de controle volgens artikel 17 van
de Wet op de Dividend? en Tantièmebelasting plaats
vond, zonder dat daartoe voldoende redenen bestonden
en dat men, wat erger is, die veel verder trachtte uit te
strekken dan noodig was om vast te stellen of er uit?
deelingen aan deelgerechtigden in de winst waren ge?
schied.
Ik kan hier niet te veel in bijzonderheden treden, maar
ik zou gevallen kunnen opsommen, in de inspectie der
directe belastingen te Heerlen en Maastricht voorgeval?
len, waarbij men werkelijk alles heeft gedaan om meer
te „controleeren" dan noodzakelijk was.
Nu weet ik wel, dat de Minister van Financiën aan
een der betrokken inspecteurs als zijn meening heeft
te kennen gegeven, dat door het overleggen van boeken,
waarin de namen van rekeninghouders zijn beplakt, niet
is voldaan aan de verplichting van inzage, bedoeld in