1835
cieele grootbanken en het financieren derhalve van
groote bedrijven en industrieën, zal weinig gevaar be*
staan in de naaste toekomst, omdat daarvoor de harde
les van het verleden nog te versch in het geheugen zal
liggen en de tegenwoordige leiders het ook te recht niet
in die richting blijken te zoeken. Men zou dus niet van
te groot optimisme verdacht kunnen worden, als men
de verwachting zou durven uitspreken, dat de midden*
standsbanken zich voortaan dus wel binnen de grenzen
der voor haar afgebakende werkzaamheid: de midden*
standsbedrijven, zullen houden, en zich gezond en voor*
spoedig zullen ontwikkelen.
Des te meer, Mijnheer de Voorzitter, heeft het mij
verbaasd te zien, hoe de nieuwe bank blijkbaar toch naar
nieuwe débouchés zoekt, die en dit is het eigenaardige
wederom buiten het terrein van den middenstand
vallen. Ditmaal gaat haar belangstelling niet naar de
zijde der grootindustrie, maar naar den land* en tuin*
bouw.
Nu mag men aannemen, dat de keuze ten minste dit
groote voordeel heeft, dat zij geen verhooging van het
risico voor de bank medebrengt, en dus uit dien hoofde
anders dan vroeger het geval was met de financiering
van industrieele bedrijven, geen reden tot bezorgdheid
behoeft te bestaan; toch geloof ik niet te veel te be=
weren, als ik zeg, dat de gestie der bank in dezen mis is
en dat men afwijkt van wat de middenstandsbank be*
hoort te zijn.
Want het komt mij voor, dat de land* en tuinbouw
toch niet te rekenen valt onder het gangbare midden*
standsbegrip. Indertijd is er in het rapport der commis*
sie in zake het middenstandskrediet, en ook in de Me*
morie van Toelichting tot het wetsontwerp in zake het
middenstandskrediet, wel een enkele passage geweest,
die ook aanleiding zou kunnen geven tot verkeerd be*
grip op dit punt, doordat er gesproken werd van land*
bouw en middenstand, maar ten slotte is dit niet on*
weersproken gebleven (persoonlijk heb ik het genoegen
gehad daarop de aandacht te vestigen) en de algemeene
opvatting in den lande is dan ook, dat, als men over