1753
den, welke niet gebruikt worden tot het geven van korts
locpende bedrijfsvoorschotten en credieten in loopende
rekening aan leden. Zijn de spaargelden niet toereikend
om de gevraagde voorschotten te geven, zoodat hiertoe
nog geld bij de Centrale Boerenleenbank moet aange*
vraagd worden, dan kan er van „belegging" geen sprake
zijn.
Indein er echter meer spaargelden aanwezig zijn dan
er gelden zijn uitgeleend, moet het Va der spaargelden bij
de Centrale Boerenleenbank belegd worden, alvorens
de Boerenleenbank eene andere soort van belegging
mag doen. Bijv.: eene Boerenleenbank heeft aan spaar*
gelden 300.000.zij heeft aan voorschotten verstrekt
150.000.Nu moet Va van 300.000.100.000.-
bij de Centrale Boerenleenbank belegd worden. Over de
overblijvende 50.000.die eveneens belegd moeten
worden, kan nu de Raad van Toezicht voorschriften
geven.
Zoo zal de Raad van Toezicht kunnen beslissen, dat
ook deze gelden bij de Centrale Boerenleenbank moeten
belegd worden, zooals meestal gebeurt. Maar zij zou ook
kunnen bepalen, dat deze gelden in effecten of op
andere soliede wijze moeten belegd worden, en in dat
geval is steeds de toestemming van het Bestuur van de
Centrale Boerenleenbank noodig voor iedere belegging.
Verder heeft de Raad van Toezicht voorschriften te
geven op welke wijze de gelden en de stukken van
waarde moeten bewaard worden. Hierbij zal op de
eerste plaats moeten bepaald worden, dat deze stukken
in eene soliede brandkast dienen bewaard te worden, en
dat niet één persoon beschikken kan over geldswaardige
stukken, als deze eene zekere som te boven gaan. De
kassier moet natuurlijk de beschikking hebben over het
geld, dat gewoonlijk op een zitdag noodig is; maar, als
de Boerenleenbank een hoog bedrag aan effecten bezit,
zou het onverantwoordelijk zijn, om dit aan de beschik*
king van één enkel persoon, hoe vertrouwd ook, over te
laten. Daarom wordt gewoonlijk bepaald, dat de gelds*
waardige stukken minstens onder twee sloten moeten