1734 4. het geven van hypothecair crediet boven de 2000, aan één en denzelfden persoon; 5. alle verbintenissen met nietdeden, waaruit voor de Boerenleenbank eene geldelijke verplichting of aam sprakelijkheid voortvloeit; 6. alle verbintenissen, die door het Bestuur als „ge= wichtig" zullen worden aangewezen. Over deze verschillende punten hebben wij uitvoerig gesproken bij de behandeling van Art. 26 sub 8 van de Statuten, waarheen wij dan ook verwijzen. (Zie Mede deelingen, bl. 995 en vlgd.) De Raad van Toezicht heeft de volgende ver; plichtingen: 2°. te beslissen, wanneer door een Bestuurslid voorschot of zekerheidstelling gevraagd wordt, alsook of een Bestuurslid als borg mag worden toegelaten. Wanneer een Bestuurslid een voorschot vraagt, dan zou het niet wenschelijk zijn de beslissing hierover aan het Bestuur over te laten. Er zijn nog, en vooral in den aanvang waren er zeer vele Besturen, die uit drie- leden bestaan; het Bestuurslid, dat de aanvrage doet, kan natuurlijk niet mede stemmen; en dan zouden er twee bestuursleden overblijven, die te beslissen hadden; daar= bij moet in het Bestuur geen zaak aanhangig gemaakt worden, die gemakkelijk verdeeldheid of een oprettige stemming onder de bestuursleden onderling kan brem gen. En daarom is, vanaf den beginne, bepaald, dat niet het Bestuur maar de Raad van Toezicht zal beslissen, wanneer een lid van het Bestuur een voorschot of zeker; heidstelling vraagt. En om dezelfde reden zal de Raad van Toezicht de beslissing hebben, of, en tot welk be; drag, een lid van het Bestuur als borg voor een te geven voorschot kan worden toegelaten. Op zulke wijze is het ook niet te vreezen dat door te veel toegeeflijkheid van bestuursleden onderling, de Boerenleenbank zou kunnen schade lijden.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1928 | | pagina 2