1662
bedrijf behoorden. Deze ondervinding, die van lange
jaren her dateert, zegt voldoende dat de Boerenleenbank
ken zich niet moeten bewegen op een terrein, dat het
hare niet is.
In de gevallen, dat het boeren* of tuindersbedrijf uit*
geoefend wordt door denzelfden persoon, die tevens
winkelier of ambachtsman is, wordt de verleening van
crediet nog al moeilijk.
Vooreerst moet bij iedere credietverleening vast staan,
dat de aanvrager zelf solide is, en dat hij zelf in normale
omstandigheden het geleende zal kunnen teruggeven. De
borgen moeten slechts dienen voor het geval, dat door
buitengewone omstandigheden de voorschotnemer niet
in staat is, om aan zijne verplichtingen te voldoen. Bij
een persoon, die een gemengd bedrijf uitoefent, zooals
zooeven aangeduid, is die beoordeeling moeilijker, dan
bij iemand, die enkel landbouwer of tuinder is.
Daarom mag bij eene credietaanvrage van personen,
die een gemengd bedrijf uitoefenen, de beoordeeling
van de soliditeit wel zeer ernstig geschieden. En men
mag zich niet ermede tevreden stellen, dat de borgen
solide zijn, want als men reeds bij de credietaanvrage
twijfelt, of de aanvrager zelf het geleende zal kunnen
teruggeven, doet men beter de aanvrage af te wijzen;
het is immers voor het Bestuur buitengewoon onaan*
genaam, een borg te moeten laten betalen.
Dan mag er slechts crediet gegeven worden ten behoc
ve van het landbouwbedrijf. Indien het dus ooit noodig
is, om aan te geven waarom men crediet vraagt, dan is
het wel in deze gevallen. Kan de aanvrager aantoonen,
dat hij zijn stal wil verbeteren, dat hij eene landbouw*
machine wenscht aan te schaffen, dat hij meer grond
gaat bewerken, en daartoe geld noodig heeft, dan mag de
aanvrage gerust ingewilligd worden, maar juist in deze
gevallen is het noodig om toe te zien, of het geld voor
het gevraagde doel gebruikt wordt. En waar iedere land*
bouwer of tuinder als 't ware „aan den grooten weg tim*
mert" dus een bedrijf heeft, wat eenieder die 't wil, ook