1619 geheim bestaat, neemt hij zijn toevlucht tot een middel, dat m.i. volkomen foutief is. Hij stuurt de bank, waarvan hij weet, dat zij overigens met de dividend* en tantièmebelasting niets heeft uit te staan, een aangiftebiljet, en als hij daarop van de bank een negatieve aangifte heeft ontvangen, eischt hij krachtens art. 17 der Wet op de Dividend* en Tantième* belasting inzage van haar boeken. Zijn bedoeling is echter niet, de negatieve aangifte dei- bank te controleeren, maar om aldus op slinksche wijze er achter te komen, of er wapens zijn te vinden tegen dien anderen persoon, wiens belastingaangifte hij wan* trouwt. Nu komt het mij toch voor, Mijnheer de Voorzitter, dat een dergelijke handelwijze niet door den beugel kan. Artikel 17 van de Wet op de Dividend* en Tantième* belasting is geschreven, ten einde controle mogelijk te maken op de in mijn voorbeeld bedoelde bankinstelling. Dat is volkomen juist. Maar niet is art. 17 geschreven, om daardoor langs een allesbehalve fraaien omweg een cliënt der bank te controleeren. Ik meen, dat de ambtenaren van den fiscus te hoog moeten staan, om hun toevlucht tot een dergelijke wijze van handelen te nemen. De weinigen, die zulk een methode toepassen, zouden daardoor in de oogen van ons volk een blaam op het korps werpen, die het niet verdient. En daarom zou ik den Minister willen verzoeken, dat hij verklaart, dat dergelijke praktijken ook in zijn oog afkeuring verdienen. De bevoegdheid tot boekenonderzoek welke als een ingrijpende bevoegdheid is te beschouwen en als zoo* danig moet beschouwd worden moet m.i. niet mis* bruikt worden tot andere doeleinden dan waarvoor zij gegeven is: n.1. ter controleering van de eigen aangifte van den belastingplichtige, i.c. ter controleering van de eigen aangifte der bank. Nu heb ik met genoegen uit de Memorie van Ant* woord vernomen, dat de Minister in 1920 cle inspecteurs

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1927 | | pagina 7