1571
spits hebben afgebeten, eerst in 1896 daadwerkelijk
over breedere linie mee begonnen, dus meer dan 30
jaar na onze Oostelijke naburen en speciaal na de aan*
grenzende Rijn-provincie, waar Raiffeisen reeds vóór
1870 druk aan den opvoedenden arbeid was met zijne
veel beteekenende en heilzame dorpsbanken. Maar
daarna ging het ten onzent dan ook snel, hier en daar
zelfs met zevenmijlslaarzen. Niettemin kan men wel
zeggen, dat het laatste woord over dezen bedrijfsvorm
ondanks de zeer belangrijke uitkomsten nog niet ges
sproken is; hij is nog steeds bezig, terrein te veroveren,
door niet zoozeer zoozeer in de breedte, maar vooral in
de diepte te groeien. Hij is als een groote boom, met vele
takken, twijgen en loof en onder de eersten zijn een
zestal hoofdtakken, die de grootte en den vorm van
dezen boom bepalen; onder die takken zijn te verstaan
de zes hoofdgroepen van coöperatief leven, streven
en werken.
Zij wijken in doeleinden en organisatie onderling vrij
sterk van elkaar af. Op de eerste coöperatieve zuiveb
fabriek te Warga in 1886 volgens Deensch voorbeeld
opgericht, volgden kort daarna de coöperatieve aans
koopvereenigingen, die het in 1893 reeds tot een 138=tal
brachten en sindsdien zijn beide soorten nog in aantal
toegenomen, mede daardoor openbaarde zich voor deze
en ook de andere soorten kort vóór en na 1900 de be=
hoefte en de noodzaak om zich op hun beurt verder
aaneen te sluiten; zij deden dat, door zich in bonden
te vereenigen. Dit is wel de normale vorm van verdere
organisatie en zij is vruchtbaar, doeltreffend en deug»
delijk gebleken, en heeft aan de gestelde verwachtingen
ten volle beantwoord. Maar daarbij bleef het. Verdere
doorgroei daarboven uit n.1., heeft niet plaats gehad,
echter met eene en veel beteekenende uitzondering, en
dat is de Algemeene Nederlandsche Zuivelbond; als
Nationale Top=organisatie, n.1. Federatie van een 8=tal
provinciale zuivelbonden met bijelkaar bijna 450 coös
peratieve zuivelfabrieken, kan zij zich terecht noemen
Algemeen en Nederlandsch. Omgekeerd echter bestaan