1579 en doeltreffend mee om te kunnen gaan. De catastrofe der „Danske Andelsbank" en het eindigen der Alkmaar* der Centrale na een vrij langdurig kwijnend en futloos bestaan, moeten als waarschuwenddeerrijke feiten gel* dén, waarvan met goeden grond verwacht kan worden voorbehoedende beteekenis en gevolg. Bedenkt men nog bovendien, het zij in anderen vorm en meer uitvoerig herhaald, dat die banken alles zijn behalve geheel los van elkaar staande en samenhang* looze eenheden, maar dat zij zeer deugdelijk en hecht georganiseerd zijn in twee Centrales, die van jaar tot jaar toenemen, behalve in bedrijfservaring, deskundig* heid, leidend en voorlichtend vermogen, dank zij vooral de voortreffelijke inspectie, ook in financieele kracht, dan kan het oordeel niet anders luiden, dan dat men hierbij te doen heeft met een tweetal kerngezonde en veel belovende groote organismen, van welke men nog de beste verwachtingen voor de toekomst kan koesteren. Ten slotte zij volledigheidshalve nog gewezen op het feit, dat beide Centrales en met succes ook werk maken van het credietbedrijf op langen termijn, en niet alleen in den vorm van hypotheken. Vergelijkt men het totaal tegoed der Boerenleen'ban* ken met dat der Rijkspostspaarbank, dan ontstaat het navolgende beeld (in mill. gld.) op het einde van de jaren: 1919 268.2 227.8 1920 273 238.4 1921 283.4 289.7 1922 298 300.6 1923 305.3 299.2 1924 306.9 339.7 1925 304 375.2 1926 313.2 onbekend Als men nu bedenkt, dat er in Duitschland eind '26 pl.m. 22000 coöperatieve banken bestonden, die daarbij in doorsnee een kwart tot een derde eeuw ouder zijn dan die ten onzent, dan kan het niet verwonderen, dat Postspaarbank. Boerenleenbanken

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1927 | | pagina 15