1550
Bij allen vereenigings?arbeid moet ons als een weg*
wijzer voor oogen zweven dat wij niet enkel voorwaarts
zien, maar ook tevreden en gerust kunnen zijn over den
af gelegden weg. Want het hooge lied op de waarde der
Persoonlijkheid door den goddelijken Meester aam
geheven luidt: „Wat baat het den mensch, als hij de
„geheele wereld wint, maar schade lijdt aan zijne ziel.'
De zedelijke verheffing was immers het hoofddoel, of
althans het hoogere doel, dat Vader Raiffeisen bij de
oprichting zijner vereenigingen op 't oog had.
„Men moet bij het geheele bestuur van de vereeniging"
zegt Raiffeisen „steeds eraan denken, dat door
„de verbetering der stoffelijke positie van de medeleden
„vooral de zedelijke verheffing bereikt worde."
Liefde tot God en liefde tot den naaste zijn de twee
sterke pilaren, waarop het Raiffeisemwerk rust, zij zijn
haar zedelijk?vereenigingsgebod.
Erst gehörst du deinem Gotte,
Ihm zunachst der Heimatherde.
(Weber. Dreizehnlinden. XVII. 16)
De Raiffeisemman mag niet vergeten, dat hij rent*
meester is van God, dat zijn arbeid een dienen Gods is,
een arbeid, in dienst van Dengene, die de Broeder der
menschen is geworden.
Wij willen aan het geld wederom eene ziel geven, en
het niet gebruiken als doel, maar als middel. „Wij kum
„nen met ons geld niet doen wat wij willen" zooals
men meermalen hoort zeggen. Wij moeten met ons geld
doen, wat wij er mede moeten doen, wat God, de eigen?
lijke Heer van ons goed, omdat Hij de absolute Heer is
van alles, verlangt, dat wij er mede zullen doen. Als
de Dood ons al ons goed uit de handen zal geslagen
hebben, zullen wij ons voor God te verantwoorden
hebben over het gebruik van onze bezittingen. Men
moet werken opdat God ons zal beloonen. Dit wil men
heden ten dage niet meer erkennen. Men vergadert
1) Eerst behoort gij aan uwen God; na Hem aan uwen geboorte?
grond.