1559
voor de verkrijging van een subsidie gesteld, zooals bijv.
dat er van regeeringswege instructies konden gegeven
worden, betreffende de inspectie van boerenleenbanken.
Tengevolge hiervan werd de heer Löhnis belast, om,
in overleg met de Besturen der Centrale Banken, eenige
boerenleenbanken te bezoeken; was men aanvankelijk
bevreesd om zulk bezoek toe te staan, ter wille van
de geheimhouding van het bankbedrijf, de heer Löhnis
wist met zulken tact en zulke welwillendheid op te
treden, dat zonder eenig gevaar voor geheimhouding
de wettelijke bepalingen konden worden toegepast.
Nog erger werd het, toen in 1902 aan de toekenning
van een subsidie de voorwaarde werd gesteld, dat er
controle zou kunnen geoefend worden over het doel
van verleende voorschotten.
Dat was eene inmenging, die men ongeoorloofd achtte.
In de Algemeene Vergadering van de Centrale Boeren*
leenbank te Eindhoven van 1903 kwam dan ook deze
voorwaarde ter sprake, en er werd besloten onder pro*
test, de subsidie aan te nemen, totdat er werkelijk ge*
gronde reden tot vreeze bestond voor het verlies van
de noodige onafhankelijkheid.
Door de tegemoetkomende houding van den heer
Lovink, Directeur*Generaal van Landbouw en wederom
door het welwillend en zeer taktisch optreden van den
heer Löhnis, werden ook thans alle conflicten vermeden.
Toen in 1906 de Staatscommissie voor den Landbouw
werd ingesteld, en ook het Landbouwcrediet een onder*
werp van studie uitmaakte, werd een vijftal heeren, met
het credietwezen hier te lande vertrouwd, uitgenoodigd,
om deze Commisie bij te staan. Tot dezen behoorde
ook de heer Löhnis, wiens ondervinding van groote
waarde was voor de behandeling van dit gewichtig
onderdeel, dat door de Staatscommissie zou behandeld
worden.
Op deze en op menige andere wijze heeft de heer
Löhnis zijne belangstellnig voor het landbouwcrediet
getoond; en in 't bijzonder heeft ook onze Centrale
Bank mogen ondervinden, dat de heer Löhnis, met zijn