1539
Landbouwcrediet en Middenstandscrediet.
Bij de behandeling van het Wetsontwerp, waarbij de
Regeering voorstelde garantie te geven voor de credie;
ten, die de Nederlandsche Bank aan eene nieuw op te
richten Centrale Middenstandscredietbank zou vers
leenen tot een bedrag van hoogstens 9.000.000 (waar;
van 1.500.000 voor rekening zou komen van de
Nederlandsche Bank) las men in het Voorloopig Ver
slag het volgende:
„Sommige leden stelden de vraag, of niet een com;
binatie van het middenstandscredietbedrijf met het
landbouwcredietbedrijf zou kunnen worden tot stand
gebracht. Het eerstgenoemde bedrijf zou dan, althans
tijdelijk, mede de voordeelen kunnen genieten van den
goeden toestand, waarin het laatstgenoemde zich be;
vindt.
„Andere leden zouden een combinatie als de hier;
bedoelde zeer toejuichen. Zij wezen er echter op, dat
deze geheel vrijwillig zou moeten geschieden en dat niet
van Regeeringswege eenige pressie op het landbouw;
credietbedrijf zou mogen worden uitgeoefend. En deze
eisch impliceert, naar zij meenden, de onmogelijkheid
van zulk een combinatie. Immers de bestaande boeren;
leenbanken, welke te zamen 300.000.000 aan kapitaal
en 170.000.000 aan vorderingen, dus in totaal een
waarde van schier een half milliard gulden bezitten,
zullen er zeker nimmer toe komen, zich vrijwillig bij
de middenstandscredietbanken aan te sluiten en daar;
mede voor een deel haar sterke positie prijs te geven,
ten nadeele van den landbouw, welke bij een goed ge;
organiseerd en sterk landbouwcrediet zulk een groot
belang heeft, getuige de omstandigheid, dat juist in de
jaren van ontwikkeling van dit crediet de landbouw een
zeer groote vlucht heeft genomen."
In de Memorie van Antwoord zeide de Minister van
Financiën: