1544 „Mijnheer de Voorzitter! Ten slotte heb ik nog te beantwoorden de heeren Fleskens en Braat. De heer Fleskens heeft naar aanleiding van een op» merking in de Memorie van Antwoord gezegd, dat het niet gewenscht zou zijn het Landbouwcrediet te combi» neeren met het Middenstandscrediet. Ik zal de argumenten van den geachten afgevaardigde daarvan gaarne nagaan, maar ik doe hem opmerken, dat het voor dit debat zonder eenige beteekenis is, want de Regeering heeft gezegd: wanneer het dien kant op zou gaan, ware dit misschien toe te juichen, maar dan vrijwillig met hoegenaamd geen drang van de zijde der Regeering. Waar nu de geachte afgevaardigde gezegd heeft: wij moeten dien kant niet op, is dit geschil meer een theorie»object dan een vraag van politiek. Mijnheer de Voorzitter! De heer Braat heeft, als ik hem goed begrepen heb, gevraagd een dergelijken steun, als hier gegeven wordt, ook te willen geven aan den landbouw. De groote organisatie's op dit gebied hebben er echter nooit om gevraagd, en ik meen, dat zij, die verbonden zijn aan het landbouwcrediet, het onnoodig achten bij de uitnemende regeling, die op dat gebied bestaat." Internationale Samenwerking op het gebied van Landbouwcrediet. De Internationale Economische Conferentie, te Ge* nève gehouden, heeft de aandacht van den Volkenbond gevestigd op verschillende punten van algemeen belang, en o. a. ook op het gewicht van een goed landbouw» crediet. Hierover zegt de Conferentie: „De vooruitgang der landbouwproductie is nauw ver» verbonden aan de regeling van het landbouwcrediet, dat aan de landbouwers op gunstige voorwaarden het noodige kapitaal moet verschaffen. Sommige landen

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1927 | | pagina 12