het ten slotte een punt betreft, dat slechts in eenigszins verwijderd verband staat met hetgeen hier thans aan de orde is. Maar dit wil ik wel zeggen, dat men er zich geen illusie van behoeft te maken, als zou het land* bouwcrediet ooit te vinden zijn, om zich onder het middenstandscrediet te laten opnemen of zich daaraan te verbinden. De heer Schokking zeide o.a.: Ik zou niet gaarne de beteekenis van een onderschei* den middenstandscrediet willen ontkennen; ik wil zelfs een stap verder gaan, en opmerken, dat ik niet inzie al is dit niet gemakkelijker gemaakt door de ervaring waarom het met het middenstandscrediet niet even goed zou gaan als met het landbouwcrediet. Zooeven hoorde ik van ter zijde de opmerking, dat in sommige kringen wel eens smalend gesproken wordt over de boeren, doch dat de Middenstand nog wel wat van hen kan leeren wat het crediet betreft. Met recht, mijnheer de Voorzitterwanneer ik denk aan het be* heer van de RaiffeisemBanken, en dat b.v. vergelijk met wat wij bij de Middenstandsbanken hebben gezien, dan is er voor den Middenstand eerder reden naar het Landbouwcrediet te zien dan naar de groote Banken, zooals dit te veel is gedaan. De heer Braat hield eene korte rede, om te betoogen, dat de boerenleenbanken ook aan minder credietwaar* digen moesten uitleenen, aan de zoogenaamde kant nummers en dat dan ook de Staat garantie moest ver* leenen aan het landbouwcrediet. Zulke dwaze voorstellen behoeven geen weerlegging voor iemand, die ook maar eenigszins met het boeren* leenbankwezen op de hoogte is, en het kan dan ook niet verwonderen dat de heer Fleskens interrumpeerde en den heer Braat toevoegde: ,,U weet er niets van." Bij de beantwoording der verschillende sprekers zeide de Minister van Financiën: 1543

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1927 | | pagina 11